Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Verloop van de procedure
2.Gronden van de beslissing
3.De beoordeling
Vormvrij verweerschrift
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verzoekster], verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier van de Rechtbank Amsterdam om griffierecht te heffen. Dit verzet is ingediend op 10 november 2016, naar aanleiding van een verzoekschrift ex artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De griffier had een bedrag van € 288,-- aan griffierecht in rekening gebracht, wat [verzoekster] inmiddels had voldaan.
De achtergrond van de zaak betreft een eerder verzoekschrift dat op 17 augustus 2016 was ingediend door Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabohypotheekbank N.V. Dit verzoekschrift was geregistreerd onder zaak- en rekestnummer 614035 / KG RK 16-1806 en werd behandeld op 4 oktober 2016. Tijdens deze zitting heeft [verzoekster], vertegenwoordigd door [advocaat], verweer gevoerd en een pleitnota overgelegd. [Verzoekster] betwistte de heffing van griffierecht, stellende dat de pleitnota niet als verweerschrift kan worden gekwalificeerd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 3 lid 2 Wgbz griffierecht verschuldigd is voor de indiening van een verzoekschrift of verweerschrift, tenzij anders bepaald. De rechtbank oordeelde dat de pleitnota, die door [advocaat] was overgelegd, voldeed aan de omschrijving van een verweerschrift, ongeacht de vorm. De rechtbank benadrukte dat het niet overleggen van een pleitnota het risico met zich meebrengt dat essentiële onderdelen van het verweer niet worden meegenomen in de beoordeling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet van [verzoekster] ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de griffier om griffierecht te heffen werd bevestigd. Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, op 17 november 2016.