ECLI:NL:RBAMS:2016:7862

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6487
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beveiligingsmaatregelen en bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.L. de Graaff, en de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. R.W. Veldhuis en een andere gemachtigde. Verzoeker had een verzoek ingediend om een persoonlijk alarm toe te kennen, omdat hij zich bedreigd voelde door extreemrechtse groeperingen. De hoofdofficier van justitie had echter besloten geen beveiligingsmaatregelen te nemen, wat verzoeker niet accepteerde. Hij stelde beroep in tegen deze beslissing en vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beslissing van de hoofdofficier van justitie om geen beveiligingsmaatregelen te nemen, geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen beroep openstaat tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter concludeerde dat hij niet bevoegd was om kennis te nemen van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat de rechtsverhouding tussen verzoeker en verweerder beheerst wordt door het privaatrecht, en dat verzoeker zich daarom tot de burgerlijke rechter moest wenden.

De voorzieningenrechter heeft de zaak gesloten zonder proceskostenveroordeling en heeft de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoeker om de juiste rechtsgang te volgen in het kader van zijn verzoek om beveiligingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/6487 en AMS 16/5534
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 november 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. R.L. de Graaff),
en
de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. R.W. Veldhuis en [naam] ).

Procesverloop

Bij e-mail van 14 april 2016 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat er geen maatregelen vanuit de overheid zullen worden toegepast.
Bij brief van 18 juli 2016 heeft verweerder medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de eerder genomen beslissing te herzien. Gelet daarop wordt het verzoek om aan verzoeker een persoonlijk alarm toe te kennen, afgewezen.
Verzoeker heeft op 26 augustus 2016 tegen de brief van 18 juli 2016 beroep ingesteld. Hij heeft verder op 13 oktober 2016 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij brief van 23 september 2016 de stukken ingediend. Ten aanzien van de dreigingsinschatting heeft verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank van de ongeschoonde versie kennis mag nemen. Bij beslissing van 3 november 2016, verzonden op 4 november 2016, heeft de geheimhoudingskamer van deze rechtbank geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke gedeelten van de dreigingsinschatting gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft toestemming op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Op 7 maart 2016 heeft de politie met verzoeker een intakegesprek gehouden naar aanleiding van de uitnodiging van het Team Bewaken & Beveiligen, omdat er diverse signalen van bedreigingen waren binnengekomen met betrekking tot verzoeker en de Amsterdamse politie wilde onderzoeken hoe serieus de bedreigingen waren.
2.2
Bij e-mail van 13 april 2016 heeft verzoeker aan verweerder medegedeeld dat hij beveiligd moet worden. Bij e-mail van 14 april 2016 heeft verweerder aan verzoeker medegedeeld dat er geen maatregelen vanuit de overheid zullen worden toegepast. De eigen verantwoordelijk is van groot belang. De door verzoeker aangegeven dreiging wordt voornamelijk ervaren bij situaties waarin hij zelf verkiest om zich daarin te begeven.
2.3
Bij brief van 24 april 2016 heeft verzoeker verzocht om het toekennen van een alarmknop. Het gaat om de feitelijke dreiging en het reële risico dat hij loopt, aldus verzoeker. Bij brief van 24 juni 2016 heeft verzoeker een klacht ingediend, omdat verweerder niet gereageerd heeft op zijn verzoek van 24 april 2016.
2.4
Bij brief van 18 juli 2016 heeft verweerder medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de eerder genomen beslissing te herzien. Op 24 juni 2016 is een zogenaamde ‘dreigingsinschatting’ gemaakt door de afdeling Regionale Conflict en Crisisbeheersing van de politie. In verzoekers geval zijn er geen beveiligingsmaatregelen geadviseerd. Dat betekent dat het verzoek om hem een persoonlijk alarm toe te kennen, afgewezen wordt.
3. Hiertegen heeft verzoeker beroep aangetekend bij de bestuursrechter en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker aangevoerd dat hij een activist is en de politieke confrontatie met extreemrechtse groeperingen opzoekt. Verzoeker kan ieder moment het doelwit worden van extreemrechts en verzocht wordt om een alarmknop toe te kennen voor de duur van de beroepsprocedure.
4.1
De voorzieningenrechter dient in de eerste plaats te onderzoeken of hij bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Daarvoor dient te worden beoordeeld of het beroep is gericht tegen een voor beroep vatbaar besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
4.2
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.3
De voorzieningenrechter is, in tegenstelling tot verzoeker, van oordeel dat het al dan niet nemen van beveiligingsmaatregelen op grond van de Circulaire bewaking en beveiliging van personen, objecten en diensten 2016 (circulaire), dan wel de beslissing in dat verband, niet gericht is op enig rechtsgevolg. Uit de circulaire volgt dat verweerder verantwoordelijk is voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waaronder de veiligheid van personen. De doelstelling is het voorkomen van ernstige misdrijven waarbij de aantasting van de veiligheid zulke gewelddadige vormen aanneemt dat het leven of de fysieke integriteit van de bedreigde ernstig in het geding komt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het al dan niet toekennen van een alarmknop een feitelijk handelen betreft, waarmee geen recht, verplichting, bevoegdheid of status wordt gecreëerd of teniet gedaan.
De beslissing van 14 april 2016 op het verzoek van verzoeker om hem geen alarmknop te verschaffen is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar of beroep openstaat.
4.4
De voorzieningenrechter merkt nog op dat een beslissing op bezwaar, naar vaste jurisprudentie, wel wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen beroep openstaat. Hij is echter van oordeel dat de brief van verweerder van 18 juli 2016 niet als een beslissing op bezwaar kan worden aangemerkt. De brieven van 24 april 2016 en 24 juni 2016, waarin verzoeker verzoekt om een alarmknop, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aangemerkt worden als een bezwaarschrift. Uit het onderwerp en de bewoordingen van die twee brieven blijkt ook niet dat verzoeker beoogt heeft om een heroverweging van de beslissing van 14 april 2016 te verkrijgen, maar dat hij wederom verzoekt om de toekenning van een alarmknop. De brief van 18 juli 2016 kan dan ook niet aangemerkt worden als een heroverweging op grondslag van bezwaren en daarmee als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat verweerder onder deze brief vermeld heeft dat verzoeker desgewenst beroep kan aantekenen bij de (bestuurs)rechter of naar de nationale ombudsman kan gaan, doet aan het voorgaande niet af.
5. Omdat de weigering om beveiligingsmaatregelen te nemen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, kan daartegen niet op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb beroep worden ingesteld. De rechtbank is daarom niet bevoegd om kennis te nemen van dit beroep. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van de rechtbank evenmin bevoegd kennis te nemen van het daaraan connexe verzoekschrift. De rechtsverhouding tussen verzoeker en verweerder wordt beheerst door het privaatrecht en verzoeker dient zich daarom te wenden tot de burgerlijke rechter, zoals door verweerder ter zitting ook is aangegeven. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:71 Awb te bepalen dat ter zake van het beroep en de gevraagde voorlopige voorziening uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
6. Voor een proceskostenveroordeling, dan wel een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening;
- bepaalt dat slechts de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van het geschil.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 november 2016.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige staat geen rechtsmiddel open.