ECLI:NL:RBAMS:2016:7887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
13/845036-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten in mega-fraudezaak met betrekking tot gewoonteheling en criminele organisatie

Op 1 december 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen 14 verdachten in de mega-fraudezaak "Bommel". De zaak betreft gewoonteheling en deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op faillissementsfraude en flessentrekkerij. Gedurende bijna twee jaar hebben de verdachten goederen afgenomen van meer dan tien vennootschappen die door de organisatie werden misbruikt. Het benadelingsbedrag voor de onbetaalde leveranciers bedraagt circa € 645.000. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen en geldboetes, waarbij de grootste straf 19 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete van € 81.000 bedraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten opzettelijk goederen van misdrijf hebben verworven en dat de handelingen van de rechtspersoon aan de verdachten kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachten in de criminele organisatie zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845036-15 (Promis)
Datum uitspraak: 1 december 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober en 21 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Boerlage en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M.J. van Nieuwenhuizen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat
Primair: [naam bedrijf 1 B.V.] in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, tot welk feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, en/of
verdachte in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling;
Subsidiair: [naam bedrijf 1 B.V.] zich in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, dan wel schuldheling, tot welk feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven, en/of
verdachte zich in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, dan wel schuldheling.
De rechtbank leest in de vierde en 32ste regel van het primair laste gelegde het woord “verdachte” als “ [naam bedrijf 1 B.V.] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
Bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen moet worden verklaard dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan gewoonteheling door [naam bedrijf 1 B.V.] Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft in de periode van de zaak [naam bedrijf 2 B.V.] en [naam bedrijf 3 B.V.] in totaal 101 maal contact gehad met telefoonnummers van de criminele organisatie. Daarnaast zijn op diverse gegevensdragers bij medeverdachten verkoopfacturen aan [naam bedrijf 1 B.V.] en mailcontacten aangetroffen, waarbij verdachte contact had over bestellingen van met name vleesproducten en aanverwante artikelen. Bij een doorzoeking van het bedrijf en de woning van verdachte zijn facturen aangetroffen van diverse bedrijven die in het onderzoek naar voren zijn gekomen als bedrijven die betrokken waren bij fraude. In totaal is er aan [naam bedrijf 1 B.V.] voor een bedrag van € 643.330,23 gefactureerd, welke bedragen contant zouden zijn betaald.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat volgens hem veel minder is geleverd dan uit de administratie van verdachte zou blijken. Verdachte verklaart echter alle gefactureerde goederen ook te hebben ontvangen en bovendien lijkt de stelling van [medeverdachte 1] vooral gebaseerd op het feit dat bepaalde zaaksdossiers geen of minder bestellingen laten zien en dat dus niet geleverd kan zijn. Het is echter waarschijnlijk dat diverse leveranciers zich niet hebben gemeld en bovendien kan vlees dat op naam van bedrijf A is besteld ook zijn geleverd door bedrijf B. [medeverdachte 1] heeft ook een aanzienlijk belang om het voordeel van de criminele organisatie naar beneden te brengen, dus dat op de facturen genoemde goederen niet geleverd zijn, is onaannemelijk. De goederen op DOC-218 tot en met DOC-221 zijn wel geleverd, maar niet door [naam bedrijf 4 B.V.] , maar door [naam bedrijf 5 B.V.] Dat deel van de tenlastelegging kan dus niet worden bewezen.
Uit de zaaks processen-verbaal komt naar voren dat door de betreffende verdachten op grote schaal goederen zijn besteld zonder dat deze werden betaald. De door verdachte gekochte goederen zijn dus van misdrijf afkomstig. Verdachte heeft daarnaast ook goederen ontvangen van [naam bedrijf 6 B.V.] , [naam bedrijf 7 B.V.] en [naam bedrijf 8 B.V.] . Het kan niet anders dan dat ook deze goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte moet hebben geweten dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Verdachte had telkens te maken gehad met dezelfde personen, die echter telkens van bedrijfsnamen en bedrijfsmailadressen veranderden. Dit kan verdachte niet ontgaan zijn. Verder hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgens de verklaring van verdachte niet veel verstand van vlees en moest verdachte altijd contant afrekenen. Verdachte kocht daarnaast niet alleen vlees, maar ook computers en witgoed van de verdachten, verklaart wisselend over de bestellingen en heeft ook zelf aangegeven waar de verdachten het vlees moesten kopen. Daaruit blijkt wel dat hij niet te maken had met een professionele leverancier, maar met personen die op zo’n wijze handelden dat het niet juist kon zijn. Verdachte heeft dus ten minste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de goederen die hij heeft afgenomen uit misdrijf afkomstig waren en dat hij daarmee dus opzettelijk heeft geheeld.
Er is sprake van daderschap van de rechtspersoon, [naam bedrijf 1 B.V.] De goederen zin aan het bedrijf gefactureerd en werden ook in het kader van het bedrijf geleverd. De gedragingen hebben daarom in de sfeer van de rechtspersoon plaatsgevonden en kunnen dus aan de rechtspersoon worden toegerekend. De opzet van verdachte, niet alleen eigenaar van het bedrijf, maar ook diegene die gerechtigd was de inkopen namens het bedrijf te doen, kan aan het bedrijf worden toegerekend.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte deed zaken met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De omstandigheid dat er telkens andere namen van bedrijven naar voren kwamen, was voor hem niet verdacht. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren ook heel goed in staat om zich naar allerlei verschillende mensen te verkopen. Zij gebruikten een façade om goederen te bestellen, maar ook verdachte zag die façade.
Verdachte ontkent te hebben doorgegeven bij welke leveranciers welke goederen moesten worden besteld. De naam van de leverancier werd gebruikt als merk, dus als kwaliteitsaanduiding.
De omstandigheid dat de prijzen op de facturen soms gelijk, soms lager en soms hoger waren dan de prijzen van de inkoop door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] levert geen aanwijzing op voor heling. Er is wel wat af te dingen op de mening dat verdachte de goederen dan net zo goed zelf bij de leverancier had kunnen kopen.
Alleen [medeverdachte 1] verklaart belastend over verdachte. Hij is echter een volstrekt onbetrouwbare getuige, die probeert zijn grote rol in het geheel af te zwakken en iedereen om zich heen te belasten. Er is bovendien geen steun te vinden in het dossier voor zijn verklaringen dat de prijzen op de facturen niet juist zouden zijn en sommige goederen helemaal niet zouden zijn geleverd. Als de verklaring van [medeverdachte 1] buiten beschouwing wordt gelaten, biedt het dossier onvoldoende bewijs om de B.V. en/of verdachte te veroordelen voor gewoonteheling of opzetheling. Ook schuldheling kon niet worden bewezen, omdat verdachte niet redelijkerwijs kon vermoeden dat de aan hem geleverde goederen uit misdrijf afkomstig waren.
Verdachte moet in ieder geval worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op de goederen op DOC-218 tot en met DOC-221, nu die goederen niet zijn geleverd door [naam bedrijf 4 B.V.] , maar door [naam bedrijf 5 B.V.] Daarnaast zijn er geen 30 overalls geleverd door [naam bedrijf 9 C.V.] , geen 234 stuks Chardonnay geleverd door [naam bedrijf 10 B.V.] en geen barbecues en vacuümmachine geleverd door [naam bedrijf 4 B.V.] Door [naam bedrijf 4 B.V.] is bovendien maar één snijmachine geleverd, in plaats van vier. Ook de goederen van [naam bedrijf 7 B.V.] zijn niet geleverd. Die delen van de tenlastelegging kunnen dus niet worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Herkomst goederen
Op grond van de inhoud van het dossier, zoals weergegeven in de in
Bijlage IIweergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat de ten laste gelegde, door verdachte gekochte, goederen van misdrijf afkomstig zijn. Uit dit bewijs blijkt immers dat deze goederen als gevolg van flessentrekkerij geleverd zijn aan de medeverdachten die gebruik hebben gemaakt (“het draaien”) van de rechtspersonen die aan [naam bedrijf 1 B.V.] hebben geleverd.
De rechtbank gaat er tevens van uit dat alle aan verdachte gefactureerde goederen ook tevens aan hem geleverd zijn. Het dossier bevat geen steun voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat er valse facturen zouden zijn opgemaakt ten behoeve van verdachte voor niet geleverde goederen. Gelet hierop acht de rechtbank, anders dan door de verdediging is betoogd, tevens bewezen dat er 234 stuks Chardonnay zijn geleverd door [naam bedrijf 10 B.V.] en dat ook goederen zijn geleverd door [naam bedrijf 7 B.V.] Ook acht de rechtbank bewezen dat er 25 overalls, niet 30, zijn geleverd door [naam bedrijf 9 C.V.] Wel zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op de in document DOC-218 tot en met DOC-221 genoemde goederen, aangezien vast staat dat die goederen niet zijn geleverd door [naam bedrijf 4 B.V.] , zoals ten laste gelegd, zodat dit deel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen.
4.3.2.
Opzet verdachte
Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat zij goederen voor ongeveer een derde van de inkoopprijs doorverkochten. Deze verklaringen worden niet ondersteund door de in de administratie van [naam bedrijf 1 B.V.] aangetroffen facturen, waarop prijzen worden vermeld van vergelijkbare orde van grootte als de prijzen waartegen de medeverdachten het vlees inkochten bij de bedrogen leveranciers. Verdachte heeft desgevraagd ter zitting gesteld dat hij alle facturen contant heeft betaald en dat hij niet aan de hand van zijn administratie kan aantonen dat de bedragen als vermeld op de facturen door [naam bedrijf 1 B.V.] dan wel door verdachte zelf volledig zijn voldaan. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Over [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft verdachte zelf bovendien gezegd dat hij niet het idee had dat ze veel verstand hadden van vlees en dat het er (in sommige gevallen) erg onprofessioneel aan toe ging. Het kan niet anders zijn dan dat zij, zoals [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook uitdrukkelijk hebben verklaard, aanmerkelijk goedkoper waren dan verdachte’s normale leveranciers, aan wie hij bovendien niet contant hoefde te betalen. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden bovendien ondersteund door het startdocument van [naam bedrijf 3 B.V.] waaruit blijkt dat de goederen tegen 35% van de inkoopprijs zullen worden verkocht, en tapgesprekken tussen de medeverdachten en een andere vaste afnemer, [medeverdachte 3] , waarbij ook steeds wordt gesproken over inkoopprijzen van de organisatie en prijzen van ongeveer een derde daarvan waarvoor aan de afnemer wordt verkocht. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] waarschijnlijk ook heeft geprobeerd om in zijn verklaringen zijn eigen rol kleiner te maken, maakt niet dat zijn verklaring op dit punt niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu deze wordt ondersteund door ander bewijs. Het verweer van de verdediging, strekkende tot uitsluiting van de verklaringen [medeverdachte 1] van het bewijs wordt daarom verworpen.
Uit het bewijs blijkt voorts dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telkens met andere bedrijven handelden, ook bedrijven die op het eerste gezicht niets met de handel in vleesproducten te maken hadden, zoals [naam bedrijf 11 B.V.] en [naam bedrijf 12] . Desondanks heeft hij gedurende lange tijd producten bij hen afgenomen. Het handelen van verdachte ging daarin verder dan dat van passieve afnemer. Uit de in het dossier aanwezige e-mailberichten blijkt namelijk dat verdachte lijsten met vleesproducten aan de medeverdachten doorgaf en zelfs aangaf bij welke bedrijven ze welke vleesproducten moesten kopen, waarbij temeer geldt dat verdachte deze goederen ook zelf bij deze bedrijven had kunnen kopen als hij te goeder trouw was geweest. Ook blijkt uit de e-mailberichten dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet alleen in vlees of aanverwante producten handelden, immers heeft hij ook met hen gecommuniceerd over computers en witgoed.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte willens en wetens goederen heeft gekocht die van misdrijf afkomstig waren. Hij heeft dit gedurende een langere periode gedaan, zodat gewoonteheling bewezen kan worden. Nu verdachte de ten laste gelegde aankopen zelf heeft gedaan, kan hij als natuurlijk persoon worden aangemerkt als pleger van de ten laste gelegde gewoonteheling.
4.3.3.
De strafbaarheid van de rechtspersoon
De door verdachte gekochte goederen zijn bovendien allemaal gefactureerd aan [naam bedrijf 1 B.V.] en gekocht door verdachte, die eigenaar was van de onderneming. De aankopen zijn ook verantwoord in de administratie van [naam bedrijf 1 B.V.] , zodat het ervoor moet worden gehouden dat verdachte deze goederen heeft gekocht ten behoeve van zijn onderneming, om deze weer door te verkopen. De handelingen van verdachte passen in de normale bedrijfsvoering van zijn onderneming en zijn die dus ook dienstig geweest. De gedraging van verdachte kan dus aan de onderneming worden toegerekend. Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte opzet had op gewoonteheling, kan dat opzet tevens aan zijn onderneming worden toegerekend. Derhalve kan de gewoonteheling als strafbare handeling van de rechtspersoon worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dus worden bewezen dat de ten laste gelegde gedragingen niet alleen zijn begaan door verdachte als natuurlijk persoon, maar ook zijn begaan door [naam bedrijf 1 B.V.] , en dat verdachte, zijnde degene die het volledig voor het zeggen had binnen het bedrijf, daaraan opzettelijk feitelijk leiding heeft gegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen en de in
Bijlage IIvervatte bewijsmiddelen het
primairten laste gelegde bewezen, te weten dat:
[naam bedrijf 1 B.V.] in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat [naam bedrijf 1 B.V.] op tijdstippen in voormelde periode heeft verworven
- vleesproducten en visproducten en gamba's, geleverd door [naam bedrijf 13 B.V.] .; (DOC-127a, DOC-128a, DOC-129a, DOC-130A en DOC-131 tot en met DOC-144) en
- vleesproducten en 60 kerstpakketten, geleverd door [naam bedrijf 14 C.V.] ; (DOC-145 tot en met DOC-165) en
- vleesproducten en 10 BBQ's en 1 koelkast en 25 overalls en vacuümzakken, geleverd door [naam bedrijf 9 C.V.] ; (DOC-166 tot en met DOC-174) en
- vleesproducten en 234 stuks Chardonnnay 2012 en garnalen, geleverd door [naam bedrijf 10 B.V.] ; (DOC-175 tot en met DOC-180 en DOC-182 tot en met DOC-214) en
- 450 folierollen en 8 handzeep, geleverd door [naam bedrijf 11 B.V.] ; (DOC-215) en
- 1 cafebar koffieautomaat en vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 15 B.V.] ; (DOC-216 en DOC-217) en
- 1 snijmachine en vleesproducten en visproducten en zijsealzakken en vacuümzakken en krimpfolie en schoonmaakbenodigdheden, geleverd door [naam bedrijf 4 B.V.] ; (DOC-222 tot en met DOC-238, DOC-240, DOC-242, DOC-244, DOC-246, DOC-248, DOC-250, DOC-252 en DOC-253) en
- vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 6 B.V.] ; (DOC-254 en DOC-255) en
- vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 7 B.V.] ; (DOC-256) en
- 1 pallet stapelaar en 1 elektrische pompwagen en vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 3 B.V.] ; (DOC-257 tot en met DOC-259) en
- vleesproducten geleverd door [naam bedrijf 11 B.V.] ; (DOC-260) en
- 174 stuks krimpfolie geleverd door [naam bedrijf 12] ; (DOC-261) en
- Vacuümzakken en kratzakken en wikkelfolie rollen, geleverd door [naam bedrijf 8 B.V.] (DOC-262 en DOC-263)
terwijl [naam bedrijf 1 B.V.] ten tijde van het verwerven van voormelde goederen telkens wist dat deze door enig misdrijf waren verkregen,
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
en
hij in de periode van 27 februari 2012 tot en met 16 oktober 2014 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, hierin bestaande dat verdachte op tijdstippen in voormelde periode heeft verworven
- vleesproducten en visproducten en gamba's, geleverd door [naam bedrijf 13 B.V.] .; (DOC-127a, DOC-128a, DOC-129a, DOC-130A en DOC-131 tot en met DOC-144) en
- vleesproducten en 60 kerstpakketten, geleverd door [naam bedrijf 14 C.V.] ; (DOC-145 tot en met DOC-165) en
- vleesproducten en 10 BBQ's en 1 koelkast en 25 overalls en vacuümzakken, geleverd door [naam bedrijf 9 C.V.] ; (DOC-166 tot en met DOC-174) en
- vleesproducten en 234 stuks Chardonnnay 2012 en garnalen, geleverd door [naam bedrijf 10 B.V.] ; (DOC-175 tot en met DOC-180 en DOC-182 tot en met DOC-214) en
- 450 folierollen en 8 handzeep, geleverd door [naam bedrijf 11 B.V.] ; (DOC-215) en
- 1 cafebar koffieautomaat en vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 15 B.V.] ; (DOC-216 en DOC-217) en
- 1 snijmachine en vleesproducten en visproducten en zijsealzakken en vacuümzakken en krimpfolie en schoonmaakbenodigdheden, geleverd door [naam bedrijf 4 B.V.] ; (DOC-222 tot en met DOC-238, DOC-240, DOC-242, DOC-244, DOC-246, DOC-248, DOC-250, DOC-252 en DOC-253) en
- vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 6 B.V.] ; (DOC-254 en DOC-255) en
- vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 7 B.V.] ; (DOC-256) en
- 1 pallet stapelaar en 1 elektrische pompwagen en vleesproducten, geleverd door [naam bedrijf 3 B.V.] ; (DOC-257 tot en met DOC-259) en
- vleesproducten geleverd door [naam bedrijf 11 B.V.] ; (DOC-260) en
- 174 stuks krimpfolie geleverd door [naam bedrijf 12] ; (DOC-261) en
- Vacuümzakken en kratzakken en wikkelfolie rollen, geleverd door [naam bedrijf 8 B.V.] (DOC-262 en DOC-263)
terwijl verdachte ten tijde van het verwerven van voormelde goederen telkens wist dat deze door enig misdrijf waren verkregen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Gewoonteheling is een ernstig feit, waarop maximaal zes jaren gevangenisstraf staat. Verdachte heeft op grote schaal, gedurende langere tijd voor ruim € 640.000,- aan vlees en aanverwante producten geheeld, al is het de vraag of hij de bedragen op de facturen wel daadwerkelijk heeft betaald. Hierdoor heeft hij flessentrekkerij en faillissementsfraude in stand gehouden en gestimuleerd. Immers, als hij de uit misdrijf afkomstig goederen niet had afgenomen, was het voor de criminele organisatie niet meer interessant om de goederen bij leveranciers los te peuteren.
Verdachte heeft vlees afgenomen van een dadergroep, waarvan hij zelf begreep dat zij niet veel verstand hadden van vlees. Hij had daarmee geen zich op hoe de criminele organisatie omging met het vlees, of het wel op de voorgeschreven wijze werd opgeslagen en wat eigenlijk de herkomst van het vlees was. Daarmee heeft verdachte zijn klanten aan het risico blootgesteld dat er iets mis was met het vlees. Bij verdachte stond blijkbaar zijn eigen portemonnee bovenaan het lijstje van belangen en niet zijn klanten, laat staan zijn collega’s in de slagerijbranche die op grote schaal goederen aan de criminele organisatie hebben geleverd zonder daar ooit een cent voor gezien te hebben.
Gelet op het schadebedrag zou in beginsel een gevangenisstraf van achttien tot 24 maanden moeten worden opgelegd. Strafverzwarend is bovendien dat de levering van het vlees soms zelfs op bestelling heeft plaatsgevonden. Ook moeten de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat er nog een verdenking van medeplichtigheid aan diefstal, ook met betrekking tot een partij vlees, worden meegewogen bij de straftoemeting. Gelet op dit alles kan alleen een gevangenisstraf worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat aan verdachte – in geval van een veroordeling voor enig feit – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Ondanks dat het om een grote hoeveelheid bestellingen gaat, is een gevangenisstraf niet realistisch gelet op het ontbreken van Justitiële Documentatie bij verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is bij justitie in beeld gekomen bij een onderzoek naar een criminele organisatie die gedurende enkele jaren een veelvoud aan vennootschappen heeft opgericht en overgenomen met geen ander doel dan het daarmee op zo groot mogelijke schaal op rekening inkopen van goederen, die nooit zouden worden betaald, maar wel zo snel mogelijk - ver onder de marktwaarde - aan helers werden verkocht. De goederen werden doorgaans voor ongeveer een derde van de inkoopwaarde weggezet, waarmee het voordeel voor de helers – ruwweg – twee keer zo groot was als het voordeel voor de organisatie. Daar komt nog bij dat de criminele organisatie aan de helers valse facturen verstrekte, op briefpapier van de misbruikte vennootschappen, waarop de goederen tegen hun daadwerkelijke waarde in rekening werden gebracht. De helers konden daarmee naar buiten toe doen alsof er geen sprake was van onoorbare handel, én ook nog eens de winst die zij maakten door de goederen ver onder de marktwaarde in te kopen, buiten het zicht van de fiscus houden, én omzetbelasting aftrekken die zij grotendeels niet hadden betaald.
Verdachte is een van de vaste helers van de criminele organisatie geweest. Verdachte heeft over een periode van bijna twee jaren bij meer dan tien verschillende door de organisatie “gedraaide” vennootschappen goederen afgenomen. In de administratie van de onderneming van verdachte is voor een bedrag van ongeveer € 645.000,- aan facturen aangetroffen van de door de medeverdachten misbruikte vennootschappen. Aangezien de bedragen die op de verstrekte facturen werden gezet in dezelfde orde van grootte lagen als de prijzen waarvoor de mede verdachten ze bestelden, zal het bedrag waarvoor de leveranciers van de door verdachte afgenomen goederen zijn benadeeld, in dezelfde orde van grootte liggen als deze aanzienlijke som van de aangetroffen facturen.
Het gezegde luidt “zonder heler geen steler”. Dat geldt in het bijzonder voor verdachte. Verdachte was de grootste vaste afnemer/heler van de criminele organisatie. Als zodanig heeft hij een uiterst kwalijke rol gespeeld door deze te voorzien van een vast afneemadres voor grote partijen vlees en andere goederen. Daardoor werden de medeverdachten gestimuleerd om meer en meer goederen te bestellen bij leveranciers en de schade van deze leveranciers, wier leveranties niet zijn betaald, steeds verder te vergroten. Nog kwalijker is dat verdachte aan de medeverdachten namen heeft doorgegeven van collega-bedrijven in de vleeshandel waar ze bepaald vlees zouden kunnen inkopen. Verdachte wist niet alleen dat alles wat hij met zijn foute handel verdiende, betaald werd door collega’s in de vleeshandel; hij wist zelfs precies wie dat waren, want hij had ze zelf aangewezen.
De rechtbank hanteert als uitgangspunt voor de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf het door het LOVS in 2012 vastgestelde oriëntatiepunt Fraude. Daarbij wordt in eerste instantie gekeken naar het benadelingsbedrag. De rechtbank gaat er gelet op het bovenstaande van uit dat het benadelingsbedrag in de zaak van verdachte in de orde van grootte van € 645.000,- ligt.
Bij een benadelingsbedrag van € 645.000,- past volgens het oriëntatiepunt Fraude een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 19 à 20 maanden. In het geval van verdachte gelden er diverse strafverzwarende omstandigheden. De fraude heeft zich over een lange periode voorgedaan. Verdachte heeft aanzienlijk geprofiteerd van de fraude; zoals hiervoor is overwogen, was het voordeel voor verdachte als heler ruwweg tweemaal zo groot als dat van de medeverdachten (als groep) zelf. Het nadeel dat de leveranciers hebben geleden is op geen enkele wijze ongedaan gemaakt. En ten slotte getuigt de proceshouding van verdachte niet van enig besef van het kwalijke van zijn handelwijze, laat staan berouw.
Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zal verdachte conform het oriëntatiepunt Fraude een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 19 maanden. Omdat verdachte het misdrijf kennelijk uit winstbejag, dus op grond van financiële prikkels, heeft gepleegd, ziet de rechtbank aanleiding om hem daarnaast de in dit geval maximaal mogelijke geldboete opleggen, te weten € 81.000,-. Met deze geldboete worden de eerder genoemde strafverzwarende omstandigheden verdisconteerd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Daarbij is niet gebleken dat oplegging van deze geldboete verdachte onevenredig in zijn inkomen of vermogen zal treffen.
De reden dat de rechtbank met haar strafoplegging opwaarts afwijkt van de eis van de officier van justitie, hangt samen met het oordeel van de rechtbank dat sprake is van meerdere strafverzwarende omstandigheden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Hoewel verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, acht de rechtbank de ernst en de duur van de strafbare feiten van dien aard, dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet aan de orde is.

9.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1 1.00 STK Niet te definiëren goederen

geld telmachine safescan type 2250;

2 1.00 STK Niet te definiëren goederen

tuinhaard merk Gardenflame, model: Lounge Bla.

Het onder 1 genummerde voorwerp behoort aan verdachte toe en dient aan hem te worden teruggegeven.
Het onder 2 genummerde voorwerp behoort eveneens aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 51, 57, 416 en 417 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
  • Feitelijk leidinggeven aan een gewoonte maken van opzetheling, gepleegd door een rechtspersoon, en
  • Een gewoonte maken van opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
19 (negentien) maanden.
 Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van
€ 81.000,-(éénentachtigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
 Verklaart verbeurd:

2 1.00 STK Niet te definiëren goederen

tuinhaard merk Gardenflame, model: Lounge Bla.

 Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:

1 1.00 STK Niet te definiëren goederen

geld telmachine safescan type 2250.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J. van Eekeren, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en N.A.J. Purcell, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2016.