Op 4 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen op 22 oktober 2015. De opgeëiste persoon, geboren in Somalië in 1985, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 26 mei en 20 september 2016.
De rechtbank heeft overwogen dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. Het verweer van de raadsman, dat de opgeëiste persoon op de dagen van de vermeende feiten in Nederland was, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de betrouwbaarheid van de door de raadsman overgelegde stukken niet kon worden getoetst in deze procedure, aangezien de beoordeling van het bewijs aan de Belgische rechter is voorbehouden.
Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België in overweging genomen. De raadsman had betoogd dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon in gevaar zou komen bij overlevering. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan, zodat hij kan worden berecht voor de strafbare feiten waarvoor het EAB is uitgevaardigd.