ECLI:NL:RBAMS:2016:8215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
12 december 2016
Zaaknummer
13/751941-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan België in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten

Op 4 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen op 22 oktober 2015. De opgeëiste persoon, geboren in Somalië in 1985, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 26 mei en 20 september 2016.

De rechtbank heeft overwogen dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht. Het verweer van de raadsman, dat de opgeëiste persoon op de dagen van de vermeende feiten in Nederland was, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de betrouwbaarheid van de door de raadsman overgelegde stukken niet kon worden getoetst in deze procedure, aangezien de beoordeling van het bewijs aan de Belgische rechter is voorbehouden.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België in overweging genomen. De raadsman had betoogd dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon in gevaar zou komen bij overlevering. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan, zodat hij kan worden berecht voor de strafbare feiten waarvoor het EAB is uitgevaardigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751941-15
RK-nummer: 16/2314
Datum uitspraak: 4 oktober 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 maart 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 oktober 2015 door de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 26 mei 2016 en 20 september 2016. De verhoren hebben plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.N.M.G. Starmans, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van
22 oktober 2015 van de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit rubriek c) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende Belgische autoriteit van 24 mei 2016 volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De raadsman en de opgeëiste persoon hebben betoogd dat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan de feiten. Uit een overgelegd rekeningafschrift volgt dat de opgeëiste persoon op 28 februari 2015 op meerdere momenten in Soest heeft gepind, terwijl hij op die dag ook in België zou zijn gezien. Uit de overgelegde verklaring van de partner van de opgeëiste persoon volgt dat hij op 25 februari en 6 maart 2015 de hele dag zijn zoon bij zich had. De herkenningen op die data kloppen dus niet, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt. Een onschuldverweer kan slechts slagen indien is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon de feiten onmogelijk kan hebben begaan. De opgeëiste persoon heeft onderzoeksbevindingen van de Belgische autoriteiten – die zien op zijn betrokkenheid bij de feiten – in twijfel getrokken door een rekeningafschrift en een getuigenverklaring te overleggen. Het rekeningafschrift toont slechts aan dat er op 28 februari 2015 in Soest en Almere met de pinpas van de opgeëiste persoon betalingen zijn verricht. Voor zover de verklaring van de partner van de opgeëiste persoon zou kunnen leiden tot de conclusie dat hij onschuldig is, overweegt de rechtbank dat in de onderhavige procedure de betrouwbaarheid van deze verklaring niet kan worden getoetst. De waardering van het bewijs staat immers bij uitsluiting ter beoordeling van de Belgische rechter, die na de overlevering zal dienen te oordelen over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Het verweer en de overgelegde stukken leiden aldus niet tot de conclusie dat de opgeëiste persoon de feiten niet kan hebben gepleegd. Het verweer wordt verworpen.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings te Kortrijk heeft bij brief van 24 mei 2016, na voorafgaand verzoek van de officier van justitie, de volgende garantie gegeven:

Mijn ambt verwijst naar uw bericht dd. 23 mei 2016 inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] geboren op [geboortedag] 1985 en waarin verzocht wordt om de terugkeergarantie te verstrekken.
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijde erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Detentieomstandigheden

Op 26 mei 2016 is het onderzoek geschorst in verband met de detentieomstandigheden in België en de mogelijke gevolgen daarvan voor de beoordeling van het overleveringsverzoek.
De raadsman heeft betoogd dat in een soortgelijke zaak van deze rechtbank van 23 juni 2016 garanties zijn gegeven door de Belgische autoriteiten ten aanzien van de plaatsing van overgeleverde personen in gevangenissen waar niet gestaakt wordt door cipiers. In onderhavige zaak zijn echter geen nieuwe stukken ontvangen of garanties verstrekt. De slechte detentieomstandigheden in België staan daarom nog altijd in de weg aan overlevering, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 juni jl. (ECLI:NL:RBAMS:2016:3943) is de rechtbank van oordeel dat er – ook in onderhavige zaak – geen bewijzen zijn dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld, afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest – dat overeenkomt met artikel 3 EVRM – gewaarborgde grondrechten. Dat er in deze zaak geen nieuwe stukken zijn ontvangen doet daar niet aan af. De door de Belgische autoriteiten afgegeven waarborg strekt zich immers uit tot alle personen die aan België worden overgeleverd in het kader van de tenuitvoerlegging van een EAB.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan de Rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. Woerdman, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.