Beoordeling in conventie
8. [eiseres] heeft haar vordering onder meer onderbouwd met het onderzoeksrapport van het onderzoeksbureau als bedoelt onder punt 1.8. [gedaagde] voert aan dat dit rapport buiten beschouwing moet worden gelaten, nu het onrechtmatig is verkregen en sprake is van bijkomende omstandigheden die uitsluiting als bewijs rechtvaardigen. De kantonrechter is van oordeel dat een deel van de onderzoeksresultaten van het onderzoeksbureau onrechtmatig is verkregen, maar dat dit niet leidt tot uitsluiting van het volledige rapport als bewijs in deze (civiele) procedure. Daartoe wordt als volgt overwogen.
9. Het onderzoekbureau heeft de gangen van [gedaagde] en zijn bezoek onderzocht. Dat op zich levert een inbreuk op van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] . [eiseres] had daar belang bij, nu zij vermoedde dat [gedaagde] niet in het gehuurde woonde en het gehuurde in gebruik gaf aan derden. Het onderzoeksbureau heeft gebruik gemaakt van een camera die is opgehangen in het trappenhuis, een niet voor publiek toegankelijk lokaal, en wel op de derde etage, bij de ingang van het gehuurde. Een camera bij de voordeur had geen betrouwbaar resultaat op kunnen leveren, aldus [eiseres] , nu niet alleen [gedaagde] in het trappenhuis zijn opgang naar zijn woning heeft maar ook de bewoonster van de tweede verdieping, de dochter van [eiseres] . Uit de overlegde freezeframes van de camerabeelden blijkt dat de camera zo is opgehangen dat niet alleen de deur naar het gehuurde in beeld is maar ook in de woning gekeken kan worden. Dat was niet noodzakelijk voor het onderzoek. De camera had ook op een andere wijze gepositioneerd kunnen worden waarbij, zonder dat in de woning werd gefilmd, toch bruikbare opnames over de bezoekers van het gehuurde hadden kunnen worden gemaakt. Deze opnames zijn om die reden in strijd met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit gemaakt. Door aldus inbreuk te maken op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer heeft [eiseres] onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld. [gedaagde] heeft echter geen (bijkomende) feiten en omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel zouden moeten leiden dat uitsluiting van het bewijs zwaarder moet wegen dan het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat [eiseres] heeft om haar stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken. Het argument dat [gedaagde] niet heeft onderverhuurd maar het gehuurde alleen in gebruik heeft gegeven aan familie en kennissen en het feit dat [eiseres] het onderzoek heeft laten instellen zonder eerst bij [gedaagde] te informeren naar zijn aan- en afwezigheid in het gehuurde en het bezoek dat hij ontving vormen niet zo’n omstandigheid. De stelling van [gedaagde] dat het onderzoeksbureau zou hebben gesjoemeld bij de opmaak van het rapport is niet concreet onderbouwd. Nu daar geen concrete aanwijzingen voor zijn gaat de kantonrechter aan deze stelling voorbij.
10. Tussen partijen is niet explicieit overeengekomen dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf in het gehuurde moet hebben maar op grond van goed huurderschap dient [gedaagde] als huurder wel feitelijk in staat te zijn om de verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in het gehuurde te dragen. Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat het feit dat hij geregeld in het buitenland verkeert, voor zijn broers zorgt of bij zijn partner slaapt, op zichzelf niet betekent dat [gedaagde] niet in het gehuurde woont of niet voor het gehuurde zorg draagt. Echter, daarbij is het niet gebleven. [gedaagde] heeft erkend, en dit blijkt ook uit het rapport van het onderzoeksbureau, dat hij zonder toestemming van [eiseres] met regelmaat het gehuurde aan derden in gebruik heeft gegeven. Daarmee handelde [gedaagde] in strijd met bepaalde in artikel 10 van de huurovereenkomst, waarin niet alleen een onderhuurverbod is opgenomen maar waarin het tevens is verboden om zonder toestemming het gehuurde aan derden in gebruik te geven. Tot derden behoren ook familieleden en kennissen. Voor het in gebruik geven van het gehuurde is niet vereist dat daartegenover een tegenprestatie staat. In dat geval zou sprake zijn van onderhuur en dat wordt aan [gedaagde] niet verweten door [eiseres] . [gedaagde] heeft niet (voldoende) weersproken dat hij zelf op die momenten niet verbleef in de woning. Daarmee heeft hij tevens een situatie in het leven geroepen waarin hij niet (voldoende) verantwoordelijkheid kon dragen voor het gehuurde. Immers, door niet aanwezig te zijn tijdens het verblijf van die derden kon hij geen toezicht hebben op hun gedragingen. In het verleden is dit ook niet zonder gevolgen gebleken. In dit verband verwijst de kantonrechter naar de lekkage als gevolg van een pak wc rollen (zie onder 1.8). Dat het ging om familieleden of kennissen zoals [gedaagde] stelt, doet aan het voorgaande niet af. [gedaagde] heeft zich dan ook niet gedragen als goed huurder.
11. [gedaagde] is derhalve tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dientengevolge is [eiseres] bevoegd ontbinding te vorderen. De vraagt ligt vervolgens voor of de tekortkomingen van [gedaagde] de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen kunnen rechtvaardigen.
12. De kantonrechter leest in [gedaagde] verweer dat volgens hem gelet op de wederzijdse belangen, de tekortkomingen te gering zijn om ontbinding te rechtvaardigen.
13. [gedaagde] heeft in ieder geval in de vier perioden van de camera observatie, van juli 2013 tot mei 2014, waarbij de camera in totaal 164 dagen op de deur van het gehuurde stond gericht, in totaal 20 keer in de woning is geweest (bij elkaar opgeteld 18 uur en 46 minuten) terwijl hij nimmer in de woning heeft overnacht. In die periode hebben 19 gasten één of meer nachten in de woning overnacht zonder dat [gedaagde] aanwezig was. Daarmee heeft [gedaagde] het gehuurde met zo’n grote regelmaat in gebruik gegeven dat van een geringe tekortkoming geen sprake is. Dat hij met name familie en kennissen in de woning heeft laten verblijven en er geen aanwijzingen zijn dat hij een financiële vergoeding kreeg kan hier enigszins aan afdoen, omdat het in dat geval geen onbekenden van [gedaagde] waren die hij in het gehuurde toeliet, maar daar staat tegenover dat [gedaagde] tijdens die logeerpartijen niet zelf in het gehuurde aanwezig was, waardoor hij geen enkel toezicht had op hun gedragingen. Zeer recent nog heeft [gedaagde] het gehuurde weken achtereen in gebruik gegeven aan een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. [gedaagde] stelt dat hij daarmee juist goed huurderschap heeft betracht, omdat er iemand in het geval van calamiteiten in het gehuurde was, maar daarmee gaat hij er aan voorbij dat hij daarvoor toestemming had moeten vragen aan [eiseres] . Het belang van [gedaagde] bij behoud van het gehuurde weegt niet op tegen het belang van [eiseres] bij ontbinding van de huurovereenkomst. Het woonbelang van [gedaagde] , waaronder zijn hechting aan het gehuurde en de omgeving en zijn woonduur, is niet voldoende zwaarwegend. Hierbij speelt mede een rol dat uit het onderzoeksrapport is gebleken dat [gedaagde] , in ieder geval in de periode van onderzoek, niet vaak in het gehuurde aanwezig was en er iet heeft overnacht hetgeen er op duidt dat [gedaagde] ook elders onderdak heeft, zoals hij zelf ook ter zitting heeft verklaard over het huis van zijn broer aan de [straat 2] , waar hij ook zijn kantoor heeft. Ook het argument dat [gedaagde] het gehuurde met zorg heeft ingericht en fors heeft geïnvesteerd legt onvoldoende gewicht in de schaal en wordt overigens betwist.
14. [gedaagde] heeft nog betoogd dat het eigenlijke doel van [eiseres] is om het gehuurde vrij van huur te krijgen voor eigen gebruik. Deze omstandigheid maakt, wat er ook van zij, de tekortkoming van [gedaagde] niet minder ernstig.
15. Gelet op het voorgaande liggen de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde voor toewijzing gereed. Hetgeen overigens door partijen is aangedragen kan niet tot een ander oordeel leiden.
16. Gezien het voorgaande is er geen aanleiding om een der partijen toe te staan tot het leveren van bewijs.
17. [eiseres] heeft in haar akte uitlating haar eis vermeerderd en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het onderzoeksrapport gevorderd. [gedaagde] heeft zich tegen de eisvermeerdering verzet. Nu [gedaagde] op deze eis heeft kunnen reageren, verzet de goede procesorde zich niet tegen eisvermeerdering, zodat de kantonrechter tot beoordeling ervan zal overgaan. De kosten worden afgewezen. Van bewijs dat deels op onrechtmatige wijze is verzameld kan niet worden geoordeeld dat de kosten daarvoor in redelijkheid zijn gemaakt en aan de wederpartij als schade kunnen worden doorberekend.
18. [eiseres] vordert een dwangsom op de ontruiming. Gelet op het feit dat de [eiseres] met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming reeds een titel heeft om zelf tot gedwongen ontruiming over te gaan, dient zij te onderbouwen op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is. [eiseres] onderbouwt de noodzaak van de dwangsom als extra prikkel met de stelling dat wegens logistieke en organisatorische redenen eens per twee weken ontruimingsrondes worden gehouden en dat zij net buiten die termijn kan vallen waardoor de ontruiming pas drie of vier weken later kan plaatsvinden. Verder stelt [eiseres] dat een dwangsom een extra prikkel is om de kosten van ontruiming, die voor rekening van [gedaagde] komen, te kunnen voorkomen. Dit is onvoldoende (bijzonder) om naast het uitspreken van de ontbinding en de veroordeling tot ontruiming, met het vooruitzicht dat deze ook daadwerkelijk wordt aangezegd en uitgevoerd, aan [gedaagde] een extra prikkel te geven door middel van het opleggen van een dwangsom. Deze wordt afgewezen.
19. De gevorderde kosten voor een gedwongen ontruiming zijn voorshands niet toewijsbaar, omdat onvoldoende duidelijk is dat deze kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt en wat de hoogte van die kosten zullen zijn.
20. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij.
21. [gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen en voert daartoe aan dat hij al 27 jaar in het gehuurde woont, de veroordeling tot ontruiming onomkeerbaar is en het voor hem onmogelijk is om op korte termijn een andere woning te vinden, binnen de grachtengordel tegen een vergelijkbare huur. Gelet op de ernst van de tekortkomingen zie de kantonrechter evenwel aanleiding om deze vordering toe te wijzen. Wel zal, gelet op de woonduur een iets langere termijn voor ontruiming van de woning worden gegeven.