ECLI:NL:RBAMS:2016:9240

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/3838
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van in beslag genomen geldbedrag in het kader van klaagschrift ex artikel 552a Sv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager, geboren op de Nederlandse Antillen in 1963, die verzocht om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 8.877,00. Dit bedrag was in beslag genomen op 29 maart 2016 tijdens een doorzoeking van de woning van de klager, die destijds was aangehouden voor overtreding van de Opiumwet. De zaak tegen de klager was echter geseponeerd, wat betekent dat er geen strafrechtelijke vervolging meer plaatsvond.

De raadsman van de klager voerde aan dat er geen reden was om aan te nemen dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat het niet terecht aan het CJIB of DWI zou worden gegeven. Het Openbaar Ministerie stelde echter dat het geld niet aan de klager zou worden teruggegeven, omdat er een gezamenlijke vordering met executoriale titel van € 25.000,00 op de klager rustte, die door het CJIB en DWI was ingediend. De rechtbank oordeelde dat, aangezien het Openbaar Ministerie zich niet verzette tegen de opheffing van het beslag, het klaagschrift gegrond moest worden verklaard.

De rechtbank benadrukte dat de last tot teruggave niet in de weg staat dat het geld mogelijk verrekend wordt met de vordering van het CJIB. De beslissing van de rechtbank was dat het beklag gegrond werd verklaard en dat de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de klager moest plaatsvinden. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter V.V. Essenburg, in aanwezigheid van griffier M. Cordia.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

RK: 16/3838
BESCHIKKING
op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1963,
wonend op het adres [adres te plaats]
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. H.G. Kersting, [adres advocaat] ,
klager.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 27 mei 2016 ontvangen ter griffie van deze rechtbank ontvangen en op 7 juni 2016 bij akte ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 25 oktober 2016 klager, zijn raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

2.Inhoud klaagschrift en het standpunt van klager

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het onder klager in beslag genomen geldbedrag (€ 8.877,00).
De raadsman heeft in raadkamer aangevoerd dat de zaak tegen klager is geseponeerd en er geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat het geld van misdrijf afkomstig is. De raadsman heeft verder te kennen gegeven het er niet mee eens te zijn dat het geld niet aan klager, maar aan het CJIB of DWI wordt gegeven.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

Het (schriftelijk) standpunt van het Openbaar Ministerie houdt het volgende in. Op
29 maart 2016 werd klager aangehouden ter zake van overtreding van de Opiumwet. Bij de doorzoeking van zijn woning werd € 8.877,00 aan contanten in beslag genomen. De zaak tegen klager is geëindigd in een sepot. Desalniettemin zal het geld niet worden geretourneerd aan klager. De DWI en het CJIB hebben namelijk gezamenlijk een vordering met executoriale titel van € 25.000,00 op klager. In overleg met het CJIB is het in beslag genomen geldbedrag verrekend met dit laatste geldbedrag.

4.Beoordeling

Op 29 maart 2016 is onder klager voornoemd geldbedrag in beslag genomen.
De rechtbank leidt uit dat het standpunt van de officier van justitie af dat het Openbaar Ministerie zich niet verzet tegen opheffing van het beslag aangezien het de zaak tegen klager heeft geseponeerd (maar dat het geld niet aan klager zal worden teruggegeven).
De rechtbank is van oordeel dat, nu de officier van justitie zich niet verzet tegen opheffing van het beslag, omdat het belang van strafvordering zich daar niet langer tegen verzet, het beklag gegrond dient te worden verklaard.
Voor zover de officier van justitie heeft willen betogen dat een last tot teruggave achterwege dient te blijven, omdat het geld is of zal worden verrekend met het bedrag dat klager nog aan het CJIB dient te betalen, overweegt de rechtbank, nadat zij heeft opgemerkt dat niet is gebleken dat het beslag reeds is geëindigd in de zin van artikel 134 van het Wetboek van Strafvordering, het volgende.
Artikel 552a, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat als de rechtbank het beklag gegrond acht, zij de daarmee overeenkomende last geeft. Aan het geven van een last tot teruggave aan de beslagene staat niet in de weg dat aan de last niet kan worden voldaan, bijvoorbeeld omdat de zaak inmiddels aan een ander is afgegeven (Hoge Raad 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9413). De last tot teruggave aan de beslagene die de rechtbank geeft, is ingevolge artikel 119, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering tot de bewaarder gericht. Het vierde lid van artikel 119 van het Wetboek van Strafvordering bevat een aanwijzing aan de bewaarder omtrent hetgeen hij moet doen in geval van een beslag als bedoeld in dit artikel op het terug te geven voorwerp is gelegd. De bewaarder zal het voorwerp niet terug geven zolang er een beslag op rust, door een derde gelegd ingevolge Boek II, titels 2, 3 en 4, en Boek III, titel 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij degene door wie de last tot teruggave is gegeven uitdrukkelijk anders bepaalt.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beklag
gegronden gelast de teruggave van € 8.877,00 aan klager.
Deze beslissing is op 25 oktober 2016 gegeven en in het openbaar uitgesproken door
mr. V.V. Essenburg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.