Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud klaagschrift en het standpunt van klager
3.Standpunt van het Openbaar Ministerie
4.Beoordeling
5.Beslissing
gegronden gelast de teruggave van € 8.877,00 aan klager.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager, geboren op de Nederlandse Antillen in 1963, die verzocht om teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 8.877,00. Dit bedrag was in beslag genomen op 29 maart 2016 tijdens een doorzoeking van de woning van de klager, die destijds was aangehouden voor overtreding van de Opiumwet. De zaak tegen de klager was echter geseponeerd, wat betekent dat er geen strafrechtelijke vervolging meer plaatsvond.
De raadsman van de klager voerde aan dat er geen reden was om aan te nemen dat het geld van misdrijf afkomstig was en dat het niet terecht aan het CJIB of DWI zou worden gegeven. Het Openbaar Ministerie stelde echter dat het geld niet aan de klager zou worden teruggegeven, omdat er een gezamenlijke vordering met executoriale titel van € 25.000,00 op de klager rustte, die door het CJIB en DWI was ingediend. De rechtbank oordeelde dat, aangezien het Openbaar Ministerie zich niet verzette tegen de opheffing van het beslag, het klaagschrift gegrond moest worden verklaard.
De rechtbank benadrukte dat de last tot teruggave niet in de weg staat dat het geld mogelijk verrekend wordt met de vordering van het CJIB. De beslissing van de rechtbank was dat het beklag gegrond werd verklaard en dat de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de klager moest plaatsvinden. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter V.V. Essenburg, in aanwezigheid van griffier M. Cordia.