ECLI:NL:RBAMS:2016:9794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/701146-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling met putatief noodweer als verweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een slachtoffer op 23 januari 2015. De rechtbank heeft op 10 mei 2016 uitspraak gedaan na een zitting op 26 april 2016. De verdachte, geboren in 1951, heeft een conflict gehad met het slachtoffer, een medewerker van een instelling, die zonder toestemming de woning van de verdachte binnenging. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het slachtoffer een indringer was en heeft zich verdedigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een worsteling is ontstaan waarbij beide partijen letsel hebben opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven en dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft het beroep op putatief noodweer van de verdachte gehonoreerd, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. Hierdoor werd de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen. Het beslag, een mes, werd onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701146-15
Datum uitspraak: 10 mei 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.primair:

hij op of omstreeks 23 januari 2015 in de gemeente Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet

- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht, in ieder geval van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] , meermalen in ieder geval éénmaal in het gezicht heeft gesneden/gestoken/geprikt;
(artikel 287/45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 23 januari 2015 in de gemeente Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere, in ieder geval één (diepe) (snij)wond(en)), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet
- met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, in het gezicht, in ieder geval in het hoofd, ten snijden/te steken/te prikken;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 23 januari 2015 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meermalen, in ieder geval éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht, in ieder geval van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp voorwerp, in het gezicht, in ieder geval in het hoofd, heeft gesneden/gestoken/geprikt;
(artikel 302/45 Wetboek van Strafrecht)

2. hij op of omstreeks 23 januari 2015 in de gemeente Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit

- het éénmaal of meermalen (met kracht) duwen en/of steken van één of meer vinger(s) in/tegen het oog van die [slachtoffer] , waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast ten aanzien van de feitelijke gebeurtenissen op 23 januari 2015.
Op 23 januari 2015, aan het begin van de avond, arriveerde [slachtoffer] , een medewerker van [instelling] , bij de woning van verdachte. [slachtoffer] belde aan, maar verdachte deed niet open en nam ook zijn telefoon niet op. Hierop heeft [slachtoffer] de sleutel van de woning van verdachte bij [instelling] opgehaald. Verdachte had deze sleutel aan [instelling] gegeven. Omstreeks 18:45 uur heeft [slachtoffer] opnieuw aangebeld bij de voordeur van verdachte. Toen de deur niet werd geopend, verschafte [slachtoffer] zichzelf met de sleutel toegang tot de woning. Verdachte lag op dat moment te slapen op de bank in de woonkamer en de televisie stond aan. De verklaringen over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, lopen uiteen, maar vast staat dat er een worsteling c.q. vechtpartij is ontstaan, waarbij zowel verdachte als [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] de woning verlaten met een mes dat toebehoorde aan verdachte en dat voor het incident op de leuning van de bank lag, omdat verdachte daarmee brood had klaargemaakt. [slachtoffer] had aan beide zijden van zijn neusrug een snijwond. Daarnaast had [slachtoffer] meerdere rode verkleuringen op zijn hoofd.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de snijverwondingen aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] zichzelf deze verwondingen heeft toegebracht, zoals door de verdachte is gesuggereerd.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen hetgeen onder
1 primairis ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer] .
De rechtbank acht daarnaast niet bewezen hetgeen onder
1 subsidiairis ten laste gelegd. Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het incident op 23 januari 2015. Uit de letselverklaring met betrekking tot [slachtoffer] blijkt dat hij twee snijverwondingen in zijn neusrug had opgelopen, die hechtingen vereisten. Het dossier bevat geen informatie over de te verwachten herstelduur van die verwondingen en de gevolgen op de lange termijn, bijvoorbeeld ernstige littekens in het gezicht, zodat dit letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder
1 meer subsidiairten laste gelegde, te weten een poging tot zware mishandeling. Immers heeft verdachte, door zwaaiende bewegingen te maken met het mes in de richting van het gezicht van [slachtoffer] , op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder
2ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] . Ook ten aanzien van dit feit wordt de verklaring van [slachtoffer] immers ondersteund door het bij hem door een verbalisant waargenomen letsel.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen
 Het onder
1 meer subsidiairten laste gelegde bewezen, te weten dat verdachte:
op 23 januari 2015 in de gemeente Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meermalen, met een mes, zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht van die [slachtoffer] en
- meermalen, met een mes, in het gezicht heeft gesneden.
 Het onder
2ten laste gelegde bewezen, te weten dat verdachte:
op 23 januari 2015 in de gemeente Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit
- duwen van een vinger in het oog van die [slachtoffer] , waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat op grond van het dossier niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] (als eerste) verdachte heeft aangevallen en dat er dus sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen. Ook is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] zich zodanig dreigend ten aanzien van verdachte heeft opgesteld, dat hij zich reeds daartegen mocht verdedigen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft voorts betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Er is sprake van putatief noodweer indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel hij een onjuiste opvatting had over de uitleg van de noodweerregeling. Een beroep op putatief noodweer komt als een vorm van een beroep op afwezigheid van alle schuld uitsluitend voor honorering in aanmerking wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. Daarbij is de beoordeling door een objectieve waarnemer ten tijde van het handelen beslissend.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de bank voor de televisie lag te slapen op het moment dat een man – naar later blijkt [slachtoffer] – binnen kwam. Afgezien van de televisie was er geen verlichting aan in de woning, zodat verdachte – wiens zicht in normale omstandigheden al niet optimaal is ten gevolge van zijn ziekte – deze man niet goed kon zien. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte niet wist dat de man een medewerker van [instelling] was en dacht dat de man zich wederrechtelijk de toegang tot de woning had verschaft. De verklaring van [slachtoffer] waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte dat wél wist, wordt niet ondersteund door enig ander bewijs. Ook de verklaring die verdachte tijdens de inverzekeringstelling heeft afgelegd, acht de rechtbank hiervoor voldoende redengevend, omdat verdachte op dat moment inmiddels geconfronteerd zal zijn geweest met de omstandigheid dat [slachtoffer] een medewerker van [instelling] was. Deze verklaring zegt dus niets over de wetenschap van verdachte ten tijde van het incident. Volgens verdachte zei [slachtoffer] geen woord. Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer] zich naar verdachte toe bekend heeft gemaakt als een medewerker van [instelling] . Verdachte was in de veronderstelling dat hij de afspraak met [instelling] eerder die middag telefonisch had afgezegd en had ook daarom geen reden om aan te nemen dat de man in zijn woning een medewerker van [instelling] was.
Het voorgaande in aanmerking genomen, mocht en kon de verdachte in redelijkheid menen dat sprake was van een op handen zijnde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door een indringer in zijn woning, waartegen hij zich mocht verdedigen. Verdachte bevond zich in zijn eigen woning en [slachtoffer] kwam door zijn voordeur naar binnen. Verdachte kon zich dus niet zonder geweld onttrekken aan de in zijn ogen op hand zijnde ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is voorts van oordeel dat het door verdachte uitgeoefende geweld niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van het op dat moment – naar later blijkt abusievelijk – veronderstelde onmiddellijk dreigende gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer] en dat de bewezen verklaarde mishandeling mitsdien geboden was door de vermeende noodzakelijke verdediging van de verdachte. Dit geldt eveneens voor de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht het zwaaien met een mes, kennelijk om te voorkomen dat [slachtoffer] bij verdachte in de buurt zou komen, niet dermate disproportioneel dat verdachte niet meer heeft gehandeld op een binnen de grenzen van de wet passende wijze.
Het beroep op putatief noodweer treft derhalve doel. Dientengevolge dient de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde niet strafbaar te worden verklaard en van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.

7.Het beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 1.00 STK Mes
vleesmes
4912443.
Nu met behulp van dit voorwerp het onder
1 meer subsidiairbewezen geachte is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij
[slachtoffer]zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
1 primairen
subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
1 meer subsidiairen
2ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen verklaarde:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder2bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2016.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.