Op 20 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van 4 kilogram cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 6 december 2017, waar de officier van justitie, mr. Z. Trokic, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1988 en ingeschreven op een bepaald adres, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne op of omstreeks 29 augustus 2017 in Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder observaties van een team, het aantreffen van de drugs in de auto van een medeverdachte, en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdachte had aanvankelijk ontkend iets van de drugs te weten, maar later verklaarde hij dat hij een tas naar Amsterdam moest brengen voor een vergoeding van €200,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het vervoeren van cocaïne, aangezien hij had moeten beseffen dat er een aanzienlijke kans was dat het om harddrugs ging.
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk 4 kilogram cocaïne had vervoerd. De strafbaarheid van het feit werd bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast werd het in beslag genomen geld verbeurd verklaard, omdat het waarschijnlijk door middel van het bewezen geachte feit was verkregen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.P.W. Helmonds als voorzitter.