ECLI:NL:RBAMS:2017:1020

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
13-654136-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisvredebreuk en poging tot diefstal door insluiping in Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 21 februari 2017, stond een verdachte terecht die beschuldigd werd van huisvredebreuk en poging tot diefstal. De feiten vonden plaats in de nacht van 10 op 11 augustus 2016, toen de verdachte door een raam een woning binnenging waar een vrouw lag te slapen. De vrouw werd wakker van geluiden van kastdeuren en lades die geopend en gesloten werden. Toen zij haar slaapmasker afdeed, zag zij de verdachte naast haar bed staan, wat leidde tot een schreeuw en de daaropvolgende achtervolging door de bewoner van de woning. De verdachte vluchtte, maar werd later aangehouden. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van vijf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot diefstal, stellende dat de verdachte enkel een slaapplaats zocht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de intentie had om te stelen, gezien de omstandigheden en het gedrag tijdens de inbraak. De rechtbank achtte zowel de poging tot diefstal als de bedreiging met de dood bewezen, en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers mee.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654136-16 (Promis)
Datum uitspraak: 21 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het briefadres
[GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen (in de zin van artikel 279, tweede lid Wetboek van Strafvordering) naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.A.J. van Yperen en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte mr. M.A. Muntjewerf naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte zijn de volgende feiten ten laste gelegd:
1. dat hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2016 tot en met 11 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, om 00.30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan [adres] weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die/dat woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemde woning heeft begeven en/of een raam van voornoemde woning heeft geforceerd en/of (vervolgens) zich in voornoemde woning heeft begeven en/of (een slaapkamer in) voornoemde woning heeft doorzocht;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 2016 tot en met 11 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, omstreeks 00.30 uur, in elk geval in de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, gelegen [adres] en in gebruik bij [persoon 1] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die woning heeft verschaft door middel van braak
2. dat hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van die [persoon 1] en/of zichtbaar voor die [persoon 1] met een hand een beweging en/of gebaar gemaakt alsof hij, verdachte, de keel van die [persoon 1] zou/wilde doorsnijden, in elk geval een gebaar gemaakt van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (daarbij) heeft gezegd: "Ik ga je vermoorden. Ik weet waar je woont", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
Vast staat dat [persoon 2] in de nacht van 10 op 11 augustus 2016 wakker wordt van geluiden in de kamer waar zij op dat moment sliep. Zij logeerde bij haar vrienden [persoon 1] en zijn vrouw, op het adres [adres] te Amsterdam. Zij verklaart dat zij hoorde dat iemand de lades en de kast deuren open en dicht deed en dat zij aanvankelijk dacht dat het [persoon 1] was die in haar kamer naar iets zocht. Als zij dan na enige tijd het slaapmasker verwijdert dat zij op heeft, ziet zij een onbekende persoon naast haar bed staan die zich over haar heeft heen gebogen en naar haar kijkt. Zij gilt en alarmeert [persoon 1] die via het slaapkamerraam achter de vluchtende persoon aan gaat. [persoon 1] slaagt er in de man te pakken te krijgen en wordt door hem in woord en gebaar bedreigd. Uit de slaapkamer is niets weggenomen.
De aangehouden verdachte heeft zich ten aanzien van het eerste feit op zijn zwijgrecht beroepen en ontkent het tweede tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht beide feiten (1 primair en 2) bewezen.
Het gegeven dat aangeefster [persoon 2] heeft verklaard dat zij verdachte kasten en deuren hoorde openen en sluiten duidt er op dat hij iets van zijn gading heeft gezocht en niet uitsluitend de kamer was binnengeslopen om op een beschutte plek te kunnen overnachten. Hij heeft uiteindelijk niets gestolen – het is bij een poging gebleven.
[persoon 1] heeft de man in de kamer gezien en heeft hem later het raam uit zien klimmen.
Daarom acht de officier van justitie de primair ten laste gelegde poging tot diefstal door middel van inklimming bewezen.
De bedreiging wordt door verdachte ontkend, maar er is geen reden om aan de aangifte van [persoon 1] te twijfelen, die wordt ondersteund door hetgeen de getuige [persoon 2] heeft gehoord. Het gedrag van verdachte nadat hij was aangehouden, zoals dat blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2016, draagt bij aan de overtuiging dat verdachte zich aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt en dat ook besefte, aldus de officier van justitie.
4.3
Het standpunt van de raadsvrouw
Voor het primair ten laste gelegde feit moet vrijspraak volgen.
Verdachte had niet het ‘oogmerk’ tot wederrechtelijk toe-eigening. Er lag geld, zo verklaart aangeefster, maar verdachte laat het liggen. Hij had geen gestolen goederen in zijn bezit toen hij werd aangehouden. Van belang is dat verdachte geen financiële problemen heeft. Hij zocht slechts een slaapplaats; hij had zijn schoenen al uit en stond over het bed gebogen toen er al iemand in bleek te liggen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd. Het zelfde geldt voor de als feit 2 ten laste gelegde bedreiging.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Niet in geschil is dat verdachte aanwezig is geweest in de slaapkamer op het adres [adres] te Amsterdam en daarmee de vrouw die in het bed lag te slapen heel erg heeft laten schrikken. De vraag die voorligt is wat verdachte daar kwam doen. Wilde hij een diefstal plegen? Of was het hem slechts te doen om een beschutte plek voor de nacht?
Het feit dat aangeefster [persoon 2] verdachte hoort rommelen in de kamer, en hoort dat lades en kastdeuren worden geopend en gesloten, duidt er op dat verdachte bezig was de kamer te doorzoeken tot hij in zijn bezigheden gestoord werd door de angstschreeuw van aangeefster. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en geen verklaring gegeven waarom hij aan lades en kastjes morrelde indien hij alleen maar een rustig plekje zocht. Bij deze omstandigheden gaat de rechtbank er van uit dat verdachte ten minste ook uit was op geld en/of goederen van zijn gading en het ‘oogmerk’ had als bedoeld in de artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht. Dat hij geld dat voor het grijpen lag heeft laten liggen is daarbij niet van belang. Mogelijk heeft hij het geld niet gezien in de donkere kamer. Bovendien was hij genoopt zich overhaast uit de voeten te maken. De reden dat hij op zijn sokken was kan zijn omdat hij heel stil wilde doen, of misschien glipte hij zonder schoenen gemakkelijker door het raam naar binnen. Wat daar ook van zij, verdachte heeft geen (alternatieve) verklaring gegeven voor deze omstandigheden en de rechtbank is dan ook van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een poging tot diefstal door middel van inklimming.
De bedreiging – het tweede feit op de tenlastelegging – is te bewijzen op grond van de verklaring van aangever [persoon 1] en van de getuige [persoon 2] .
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. summier aangeduide en in de bijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk dat hij in de periode van 10 augustus 2016 tot en met 11 augustus 2016 te Amsterdam, om 00.30 uur, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres]
weg te nemen geld en/of goederen van zijn gading, toebehorend aan [persoon 1] en/of [persoon 2] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van inklimming, zich naar voornoemde woning heeft begeven en vervolgens zich in voornoemde woning heeft begeven en een slaapkamer in voornoemde woning heeft doorzocht.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. summier aangeduide en in de bijlage nader uitgewerkte bewijsmiddelen eveneens bewezen dat verdachte het tweede tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk dat hij op 11 augustus 2016 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van die [persoon 1] en zichtbaar voor die [persoon 1] met een hand een beweging gemaakt alsof hij, verdachte, de keel van die [persoon 1] wilde doorsnijden en daarbij gezegd: "Ik ga je vermoorden. Ik weet waar je woont", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor beide door haar onder 1 primair en 2 ten laste gelegde en bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de raadsvrouw
Het is duidelijk dat verdachte iemand anders de stuipen op het lijf heeft gejaagd, maar de eis houdt onvoldoende rekening met de gezondheids- en psychische problemen waar verdachte onder gebukt gaat. Het feit dat hij niet ter zitting is verschenen kan worden verklaard uit een vorm van onmacht, het is geen onwil of nonchalance. Ook gelet op mijn pleidooi om van het primair tenlastegelegde feit vrij te spreken, verzoek ik u hem een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is midden in de nacht binnengedrongen in een kamer waar een vrouw lag te slapen. Zij werd wakker van het gerommel en zag verdachte, die zich over haar heen boog en naar haar keek. Dit is een angstaanjagende gebeurtenis, en des te griezeliger omdat verdachte niet direct maakte dat hij wegkwam toen hij ontdekte dat er in de kamer waar hij was binnengeslopen, iemand aanwezig was. Verdachte is zelfs nog even teruggekeerd om zijn schoenen te pakken.
Toen verdachte achterna werd gezeten door de bewoner van het pand heeft hij hem bovendien op agressieve wijze bedreigd met de dood, waarna hij zich bij zijn aanhouding zeer recalcitrant gedroeg tegen de politie.
De voorlopige hechtenis van verdachte is onder voorwaarden geschorst tot aan de zitting. Verdachte is zonder enig bericht niet op de zitting verschenen en heeft zich niet gehouden aan het door de reclassering uit te oefenen schorsingstoezicht.
Er zijn aanwijzingen in het dossier dat verdachte aan een psychische stoornis lijdt.
Uit de inhoud van een e-mail van het Leger des Heils Jeugdbescherming en reclassering van 6 februari 2017 leidt de rechtbank af dat verdachte ervoor heeft gekozen behandelingen uit de weg te gaan. Nader onderzoek naar deze stoornis kon dan ook niet plaatsvinden. Hij lijkt een intelligente man te zijn die – zonder contra-indicatie, die ontbreekt – in staat moet worden geacht de gevolgen van zijn daden te overzien. In deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte verantwoordelijk kan worden gesteld voor zijn daden.
De feiten zijn ernstig en rechtvaardigen een gevangenisstraf van enkele maanden. Ook al heeft verdachte niets meegenomen en heeft hij aangeefster niet aangeraakt, hetgeen haar overkwam is gelijk een nachtmerrie.
Vervolgens heeft hij nog doodsbedreigingen geuit naar aangever, die niet kon weten of verdachte in staat was deze bedreigingen met daden kracht bij te zetten. Met zijn gedrag heeft verdachte zwaar inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid dat aangever en [persoon 2] in de woning en daarbuiten mochten hebben.
Verdachte heeft een strafblad opgebouwd van vijf pagina’s. Hierop prijkt nog een openstaande zaak (parketnummer 13/123965-14) maar ter zitting is gebleken dat deze zaak op 24 januari 2017 is geëindigd in een vrijspraak. De rechtbank zal met deze uitspraak rekening houden in het kader van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Voorts houdt de rechtbank bij haar strafoplegging rekening met de voor woninginsluiping geldende oriëntatiepunten, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Zij vindt hierin aanleiding om van de geëiste straf af te wijken.
Voor beide feiten zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Gelet op de door de reclassering verstrekte informatie ziet de rechtbank geen aanleiding om (een deel van) deze straf voorwaardelijk op te leggen, nu zij niet het vertrouwen heeft dat verdachte bereid is zich te houden aan opgelegde (bijzondere) voorwaarden.
De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 285 en 311 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1 primair:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart de bewezen feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.J.F. van der Wolf, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.