In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres, die op dat moment in een psychiatrische instelling was opgenomen, had een taxirit gemaakt van bijna zeven uur, waarvoor zij een bedrag van € 900,07 had betaald. De eiseres stelde dat zij op het moment van de rit volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat door haar gemachtigde werd onderbouwd met bewijsstukken en verklaringen van zorgverleners. De gedaagde, een taxichauffeur, betwistte de vordering en stelde dat hij geen reden had om aan de geestelijke toestand van de eiseres te twijfelen.
De kantonrechter oordeelde dat de geestelijke vermogens van de eiseres op het moment van de rit gestoord waren, en dat de verklaring van de eiseres om de taxirit te maken, onder invloed van deze stoornis was gedaan. Het rechtsvermoeden dat de verklaring onder invloed van de stoornis was gedaan, werd niet weerlegd door de gedaagde. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst tussen partijen vernietigbaar was op grond van artikel 3:34 BW, en dat de eiseres recht had op terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 900,07 aan hoofdsom, € 143,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en € 5,47 aan rente. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.