ECLI:NL:RBAMS:2017:10209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
6280508 CV EXPL 17-20433
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over rechtsvermoeden van invloed van geestelijke stoornis op rechtshandeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. De eiseres, die op dat moment in een psychiatrische instelling was opgenomen, had een taxirit gemaakt van bijna zeven uur, waarvoor zij een bedrag van € 900,07 had betaald. De eiseres stelde dat zij op het moment van de rit volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat door haar gemachtigde werd onderbouwd met bewijsstukken en verklaringen van zorgverleners. De gedaagde, een taxichauffeur, betwistte de vordering en stelde dat hij geen reden had om aan de geestelijke toestand van de eiseres te twijfelen.

De kantonrechter oordeelde dat de geestelijke vermogens van de eiseres op het moment van de rit gestoord waren, en dat de verklaring van de eiseres om de taxirit te maken, onder invloed van deze stoornis was gedaan. Het rechtsvermoeden dat de verklaring onder invloed van de stoornis was gedaan, werd niet weerlegd door de gedaagde. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst tussen partijen vernietigbaar was op grond van artikel 3:34 BW, en dat de eiseres recht had op terugbetaling van het betaalde bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 900,07 aan hoofdsom, € 143,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en € 5,47 aan rente. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6280508 CV EXPL 17-20433
vonnis van: 27 oktober 2017

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. I.A. van Rooij
t e g e n

[gedaagde] h.o.d.n. [naam bedrijf]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende processtukken en proceshandelingen:
  • de dagvaarding van 24 augustus 2017 met producties;
  • het proces-verbaal van het mondelinge antwoord;
  • de brieven aan partijen van 12 september 2017 waarin staat dat op de zitting van 29 september 2017 wordt bepaald hoe de zaak wordt voortgezet;
  • de brief van [eiseres] van 18 september 2017;
  • de brieven aan partijen dat op de zitting van 27 oktober 2017 direct vonnis wordt gewezen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiseres] is met ingang van 21 april 2017 door middel van een inbewaringstelling opgenomen in [naam instelling] , onderdeel van GGz Breburg .
1.2.
In de nacht van 29 op 30 april 2017 is [eiseres] de afdeling ongeoorloofd ontvlucht.
1.3.
[eiseres] is op 30 april 2017 met de trein gereisd van [plaats] naar [plaats] . Aangezien zij niet over een geldig vervoersbewijs beschikte, heeft NS bij brief van 1 mei 2017 [eiseres] in de gelegenheid gesteld het bedrag van € 18,10 binnen 14 dagen te voldoen.
1.4.
[eiseres] is op 30 april 2017 om 10.23 uur in de taxi van [gedaagde] gestapt en zij heeft zich die dag gedurende bijna 7 uren en over een totale afstand van 342,1 km door hem laten rondrijden. [gedaagde] heeft [eiseres] om 17.23 uur afgezet bij een neef van [eiseres] te [plaats] . [gedaagde] heeft € 900,07 inclusief btw in rekening gebracht. Dit bedrag is door de neef van [eiseres] betaald.
1.5.
Een zus van [eiseres] heeft bij brief van 10 mei 2017 aan Stichting Landelijk Klachtenmeldpunt Taxivervoer medegedeeld dat [eiseres] ontoerekeningsvatbaar en daarmee handelingsonbekwaam was, dat [eiseres] geen rechtshandeling kon aangaan en dat het bedrag van € 900,07 onverschuldigd is betaald. De zus van [eiseres] heeft om terugbetaling van dit bedrag gevraagd.
1.6.
Mw [naam 1] , [functie] [naam instelling] van GGz Breburg heeft op 23 juni 2017 het volgende verklaard: “Bij deze breng ik u op de hoogte van het feit dat bovengenoemde patiënte, mvr [eiseres] , is opgenomen met een psychiatrisch ziektebeeld op de [naam instelling] binnen Ggz Breburg , In de nacht van 29 op 30 april 2017 is patiënte de afdeling ongeoorloofd ontvlucht. Bij patiënte was sprake van een manisch toestandsbeeld, wat zich uitte in onder meer chaotisch en gedesorganiseerd gedrag, impulsiviteit en ontremd gedrag.”
1.7.
De gemachtigde van [eiseres] heeft bij brief van 28 juni 2017 aan [gedaagde] medegedeeld de door partijen op 30 april 2017 gesloten overeenkomst te vernietigen en zij heeft gevraagd om het bedrag van € 900,07, verhoogd met buitengerechtelijke incassokosten en rente, aan [eiseres] terug te betalen.
1.8.
[gedaagde] heeft dit verzoek op 8 juli 2017 afgewezen.

Vordering en verweer

2. [eiseres] vordert dat [gedaagde] veroordeeld zal worden tot betaling van € 900,07 aan hoofdsom vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.
3. [eiseres] stelt hiertoe zij op 30 april 2017 volledig ontoerekeningsvatbaar was. Dit was voor [gedaagde] duidelijk zichtbaar omdat [eiseres] rondliep op roze teenslippers van enkele maten te groot, zij verschillende lagen kleding aan had, halve sieraden omhad en zonder enige vorm van legitimatie rondliep. Ook uit de gedragingen van [eiseres] kon makkelijk worden opgemaakt dat zij niet toerekeningsvatbaar was. Een taxirit van 7 uren zonder eindbestemming voor 342,1 km is hoogst ongebruikelijk, aldus [eiseres] , en zij gaf bovendien direct aan niet in staat te zijn de taxirit te voldoen. [eiseres] voert aan dat zij met een beroep op artikel 3:34 BW de vernietiging van de overeenkomst heeft ingeroepen en zij vordert terugbetaling van het reeds door haar betaalde bedrag van € 900,07 nu dit bedrag als gevolg van de vernietiging onverschuldigd is betaald.
4. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering en voert het volgende aan. [gedaagde] is een professioneel taxichauffeur en hij rijdt vaak voor het [naam hotelketen] . Hij heeft [eiseres] naar het adres gebracht waar zij heen wilde en hij wist dat zij geen geld bij zich had. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] op hem een volstrekt normale, gezonde indruk maakte en hij vond het geen bezwaar dat haar familie op de plaats van bestemming zou betalen, hetgeen ook is gebeurd. [gedaagde] betoogt verder dat hij voor klanten die hij via het [naam hotelketen] krijgt, vaak hele verre ritten maakt voor soms vele duizenden euro’s. Het gaat dan om zakenmensen die naar het buitenland willen worden gebracht. Vaak hebben deze klanten geen geld bij zich. Hij vertrouwt er dan op dat hij bij aankomst wordt betaald, aldus [gedaagde] .

Beoordeling

5. [eiseres] heeft bij brief van 18 september 2017 aan de kantonrechter bericht dat zij fysiek en mentaal niet in staat is ter comparitie te verschijnen en dat zij voorts in [woonplaats] woont, alwaar ook het kantoor van haar gemachtigde gevestigd is. [eiseres] deelt mede dat wat haar betreft direct vonnis kan worden gewezen.
6. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld bestaat aanleiding om zonder een comparitie van partijen of een nieuwe schriftelijke ronde direct vonnis te wijzen.
7. Ingevolge artikel 3:33 BW vereist een rechtshandeling een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
8. Artikel 3:34 BW luidt voor zover hier relevant als volgt: “1. Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de behandeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. 2. Een zodanig ontbreken van wil maakt een rechtshandeling vernietigbaar. (…).”
9. Artikel 3:35 BW luidt als volgt: “tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil.”
10. Gezien het feit dat [eiseres] op 21 april 2017 met een inbewaringstelling was opgenomen in een psychische kliniek, [eiseres] in de nacht van 29 op 30 april 2017 uit de kliniek was ontvlucht en gelet op de verklaring van de verpleegkundige als weergegeven onder rov. 7 wordt geoordeeld dat de geestvermogens van [eiseres] op 30 april 2017 gestoord waren. Vervolgens wordt overwogen dat de hier aan de orde zijnde verklaring, het zich gedurende bijna 7 uren laten rondrijden in een taxi voor een bedrag van € 900,07, voor [eiseres] nadelig was, zodat sprake is van het rechtsvermoeden dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. [gedaagde] heeft dit rechtsvermoeden niet weerlegd.
11. [gedaagde] heeft zich beroepen op de bescherming van art. 3:35 BW. De vraag die dan dient te worden beantwoord is of [gedaagde] , alle omstandigheden in aanmerking nemende, gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de verklaring/gedraging van [eiseres] ertoe leidende dat zij zich die dag liet rondrijden in een taxi. De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval op [gedaagde] een onderzoeksplicht rustte. Deze onderzoeksplicht is onder meer ingegeven door het feit dat [eiseres] geen geld bij zich had, zich gedurende vele uren liet rondrijden zonder een (vooraf) bekende eindbestemming en [eiseres] , naar zij onweersproken heeft gesteld, gekleed was met lagen kleding over elkaar en te grote roze slippers. Dit had, nu [eiseres] geen gast was van het [naam hotelketen] en [gedaagde] niet heeft gesteld dat zij zich heeft gepresenteerd als een zakenvrouw, voor [gedaagde] aanleiding moeten zijn om door te vragen over de aard en het doel van de taxirit en of familie van [eiseres] de prijs van deze rit wel wilde betalen en zo ja, waaruit dat blijkt. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] dat heeft gedaan. [gedaagde] komt dan ook geen beroep toe op artikel 3:35 BW. De enkele stelling van [gedaagde] dat [eiseres] een volstrekt normale, gezonde indruk maakte doet aan het vorenoverwogene niet af. Nu de overeenkomst is vernietigd, is de door [eiseres] gedane betaling onverschuldigd gedaan. De vordering is voor wat betreft de hoofdsom toewijsbaar.
12. De gevorderde rente is toewijswaar nu betaling van de hoofdsom binnen de gestelde termijn is uitgebleven.
13. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar. Uit de overgelegde producties blijkt dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hiervoor is een vergoeding op zijn plaats.
14. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiseres] . Aan [eiseres] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- € 900,07 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 augustus 2017 tot aan de voldoening;
- € 143,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 5,47 aan rente, berekend tot 19 augustus 2017;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 78,00
aan salaris van de gemachtigde
€ 100,00
in totaal inclusief, voor zover verschuldigd, btw € 178,00
veroordeelt [naam 2] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [naam 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Lourens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.