ECLI:NL:RBAMS:2017:10223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
13/654138-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij ramkraak door net 18-jarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 september 2017 betrokken was bij een ramkraak op een winkel in Amsterdam. De verdachte, die net 18 jaar oud was, werd beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, ondanks het ontbreken van een reclasseringsadvies, omdat de verdachte nog beïnvloedbaar werd geacht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank besloot tot een jeugddetentie van zes maanden, met drie maanden voorwaardelijk, en legde daarbij een meldplicht op aan de jeugdreclassering.

Tijdens de zitting op 23 november 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte had een bekennende verklaring afgelegd en er waren camerabeelden die zijn betrokkenheid bij de ramkraak bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, zich volledig had ingelaten op de ramkraak en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers zwaar wogen. De verdachte had zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige diefstal, wat niet alleen financiële schade veroorzaakte, maar ook de onveiligheid in de samenleving vergrootte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte nog in ontwikkeling was en begeleiding nodig had om recidive te voorkomen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654138-17, 13/684499-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 7 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. E. Broekhof, van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, alsmede van wat de reclasseringswerker [naam] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkel ( [naam winkel] ) heeft weggenomen een een hoeveelheid sigaretten, geheel of ten dele toebehorend aan [naam winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming (te weten door met (behulp van) een auto in te rijden tegen/op de toegangsdeur van voornoemde winkel).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde ramkraak kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zich hierbij onder meer gebaseerd op de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van de melding van de ramkraak, de aangifte alsmede het proces-verbaal van achtervolging en aanhouding van verdachte. De verklaring van verdachte dat hij kort daarvoor in het park benaderd was en niet wist wat precies de bedoeling was, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte handelingen verrichtte die duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Verdachte wist precies wat hij moest doen.
4.2.
Het standpunt van de verdachte en de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359 lid 3 Sv en grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de volgende bewijsmiddelen.
1.Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2017198715-16 van 20 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant] en [verbalisant] (doorgenummerde pag. 1016 t/m 1025), inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
2.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017198715-1 van 19 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant] (doorgenummerde pag. 1 t/m 2 ), inhoudende de verklaring van [persoon] .
3.Een proces-verbaal van bevindingen rechercheren camerabeelden met nummer 2017198715 van 20 september 2017 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pag. 15 t/m 22), inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
4.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017198715 van 20 september 2017 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant] (doorgenummerde pag. 25), inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
4.3.2.
Overweging ten aanzien van het medeplegen
Voor zover verdachte heeft bedoeld te stellen dat er geen sprake is van medeplegen omdat hij van te voren niet wist dat er een ramkraak zou worden gepleegd, wordt dit verweer verworpen. Verdachte heeft zich, zoals uit het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden blijkt, op geen enkel moment van de ramkraak gedistantieerd, maar juist zijn volle medewerking daaraan verleend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 19 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel, [naam winkel] , heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, toebehorend aan [naam winkel] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door met behulp van een auto in te rijden op de toegangsdeur van voornoemde winkel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact. De officier van justitie heeft, gelet op het strafblad van verdachte en de ernst van het feit, geen aanleiding gezien om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ondanks het feit dat er geen reclasseringsadvies is opgemaakt, acht de officier van justitie het wel van belang dat verdachte reclasseringsbegeleiding krijgt.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft als standpunt naar voren gebracht dat verdachte in aanmerking komt voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte woont bij zijn moeder, gaat naar school en heeft een bijbaantje. Hij is net 18 jaar oud en kan het causale verband tussen zijn handelen en de gevolgen daarvan nog niet goed overzien. Daarnaast heeft verdachte volgens de raadsvrouw een gedragsstoornis (Oppositional defiant disorder; ODD). Verdachte heeft een positief netwerk om zich heen en heeft een redelijk stabiel leven opgebouwd. Hij probeert zijn verantwoordelijkheid jegens zijn pasgeboren dochter te nemen. Detentie in een volwassen penitentiaire inrichting zal dit alles teniet doen.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat de rechter-commissaris op 22 september 2017 heeft bepaald dat verdachte gedurende de voorlopige hechtenis in een jeugdinrichting moest worden geplaatst en de officier van justitie opdracht heeft gegeven te onderzoeken of het adolescentenstrafrecht van toepassing is. Dat de officier van justitie dit heeft verzuimd te doen, kan niet ten nadele van verdachte uitvallen. De raadsvrouw heeft gesteld dat het in het belang van verdachte is dat de strafzaak wordt afgedaan en acht aanhouding van de behandeling om alsnog terzake reclasseringsadvies te verzoeken, dan ook niet op zijn plaatst.
Volgens de raadsvrouw kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie, met aftrek, gelijk aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast kan nog een deel voorwaardelijk worden opgelegd.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank of er daarnaast nog een verplicht reclasseringscontact met als bijzondere voorwaarde een meldplicht dient te worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte samen met zijn mededaders een ramkraak op een supermarkt heeft gepleegd, waarbij zij een zeer aanzienlijke hoeveelheid sigaretten buit hebben gemaakt. De getroffen winkelier heeft daar financiële schade en overlast van ondervonden. Een ramkraak wordt als een zware vorm van (winkel)diefstal gezien, omdat dit veelal met veel geweld en aanzienlijke financiële schade gepaard gaat en de onveiligheidsgevoelens in de samenleving vergroot.
Verdachte is, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
27 oktober 2017 meermalen voor gekwalificeerde diefstallen veroordeeld. Onder meer zeer recent, te weten op 11 juli 2017, tot een taakstraf en een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie. Verdachte heeft onderhavig strafbare feit gepleegd gedurende de proeftijd van deze eerdere veroordeling. De bij dat vonnis opgelegde taakstraf heeft verdachte nog niet verricht.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het (beknopte) reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 22 september 2017, waaruit onder meer blijkt dat verdachte na jarenlange hulpverleningscontacten zijn laatste jeugdreclasserings-maatregel positief heeft afgerond en dat verdachte over een betrokken netwerk beschikt. Verdachte heeft zich in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis per 18 oktober 2017 aan een aantal bijzondere voorwaarden moeten houden, waaronder het dragen van een enkelband en een meldplicht bij de reclassering. Uit een email van 22 november 2017 en de toelichting die de reclasseringstoezichthouder [naam] daarop ter terechtzitting heeft gegeven, blijkt dat verdachte zijn wekelijkse meldplichtafspraak goed nakomt en zich houdt aan de tijden van zijn rooster voor de enkelband. Wel is er een spanningsveld zichtbaar geworden in de belasting van zijn rol als student, vader en werknemer. School is bereid om verdachte daarin te ondersteunen. Mevrouw [naam] acht het thans geldende reclasseringstoezicht te kort om te kunnen beoordelen of het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, maar vindt dit wel voorstelbaar en denkt dat verdachte begeleidbaar is. Ook heeft zij geen uitspraak kunnen doen of verplicht reclasseringscontact geïndiceerd is. Een gevangenisstraf zal volgens haar voor de schoolresultaten van verdachte niet bevorderlijk zijn, gelet op het grote aantal stage uren dat verdachte dit schooljaar dient te lopen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd bijna twee maanden nadat hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt en dat, anders dan was verzocht door de rechter-commissaris, geen onderzoek is gedaan naar de vraag of adolescentenstrafrecht toegepast zal moeten worden. De rechter-commissaris had dit verzocht omdat verdachte op hem geen volwassen indruk maakte en de raadsvrouw naar voren had gebracht dat verdachte ODD heeft. Hoewel de rechtbank het op prijs had gesteld om een dergelijke rapportage te ontvangen, ziet zij geen aanleiding om de behandeling ter zitting aan te houden om alsnog een dergelijke rapportage op te laten maken. De rechtbank acht het mede gelet op de leeftijd van verdachte van belang dat deze zaak binnen een redelijke termijn wordt afgedaan en de rechtbank acht zich, ondanks de (zwijgende) houding van verdachte ter zitting, voldoende geïnformeerd.
De rechtbank ziet aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De reden hiertoe is dat de rechtbank, mede op grond van de uitlatingen ter zitting van de reclasseringstoezichthouder [naam] , de indruk heeft dat verdachte nog beïnvloedbaar is. De rechtbank heeft daarbij in aanmerkingen genomen dat verdachte zich houdt aan het eerder opgelegde reclasseringstoezicht, deel uitmaakt van het gezin van zijn moeder, naar school gaat, zijn rol als vader serieus lijkt te nemen en werk heeft.
Om de kans op recidive te verkleinen en verdachte verder te helpen bij het vinden van een goede balans tussen school, werk en zijn rol als vader, is een op het niveau van verdachte afgestemde (pedagogische) begeleiding geïndiceerd. Ondanks het feit dat er geen reclasseringsadvies daaromtrent is opgemaakt, zal de rechtbank dan ook een verplicht (jeugd)reclasseringscontact opleggen.
Alles overwegende en gelet op de ernst van het bewezen geachte feit, vindt de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals hierna in het dictum geformuleerd, passend.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684499-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 juli 2017 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder meer een jeugddetentie voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen, met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 43 (drieënveertig) dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd in de vordering.
De raadsvrouw heeft verzocht om ten uit voer te leggen 43 dagen jeugddetentie om te zetten in een werkstraf.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Mede gelet op het feit dat verdachte slechts 2 maanden na deze veroordeling onderhavige ramkraak heeft gepleegd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de 43 dagen jeugddetentie om te zetten in een taakstraf, zoals door de raadsvrouw verzocht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
Meldplicht
- zich dient te houden aan de afspraken met de jeugdreclassering en zich gedurende door de jeugdreclassering bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als de jeugdreclassering gedurende deze perioden dit nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem geeft. Indien tijdens het toezicht bij de jeugdreclassering blijkt dat betrokkene gebaat is bij begeleiding door Reclassering Nederland, dan zal dit worden gerealiseerd. In dat geval gaan de hierboven genoemde voorwaarden gelden ten aanzien van Reclassering Nederland.
Geeft aan genoemde instelling (jeugdreclassering) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 11 juli 2017 in de zaak met parketnummer 13/684499-16, te weten een jeugddetentie voor de duur van
43 (drieënveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Spruit, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2017.