ECLI:NL:RBAMS:2017:10309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag exploitatievergunning vaartuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had op 10 april 2017 een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor zijn vaartuig. Op 30 juni 2017, tien dagen voor het verstrijken van de beslistermijn, heeft de eiser het college in gebreke gesteld. De rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat deze al voor het verstrijken van de beslistermijn was gedaan. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat een premature ingebrekestelling niet als zodanig kan worden aangemerkt.

De rechtbank overweegt verder dat het college van burgemeester en wethouders een besluitmoratorium had ingesteld, maar dat dit niet betekent dat de eiser ervan uit mocht gaan dat er geen besluit meer zou worden genomen. De beslistermijn liep nog en het college had de bevoegdheid om een besluit te nemen. Aangezien de ingebrekestelling niet geldig was, verklaart de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/4286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Monster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. J. Pot en mr. R. Osterwald).

Procesverloop

[eiser] heeft op 24 juli 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag om een exploitatievergunning. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en mr. M. Aken en [naam] .

Overwegingen

1. Op 10 april 2017 heeft [eiser] bij Waternet een aanvraag gedaan om een exploitatievergunning voor het vaartuig [naam vaartuig] . Op 30 juni 2017 heeft [eiser] verweerder in gebreke gesteld en een dwangsom op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevorderd indien verweerder niet binnen twee weken na ingebrekestelling een besluit op de aanvraag neemt.
2.1.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.3.
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Uit artikel 1.2.4, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) volgt dat het college beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
3. Als eerste moet dus beoordeeld worden of verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Niet in geschil is dat [eiser] de aanvraag op 10 april 2017 digitaal heeft ingediend en verweerder de aanvraag op dezelfde datum heeft ontvangen. Met toepassing van de artikelen 4:13, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 1.2.4. van de Vob eindigde de beslistermijn op 10 juli 2017. De beslistermijn was dus verlopen op het moment dat [eiser] beroep instelde.
4.1.
De volgende vraag is of [eiser] verweerder in gebreke heeft gesteld. Een ingebrekestelling kan pas plaatsvinden op de eerste dag na afloop van de termijn voor het nemen van het besluit. De rechtbank stelt vast dat [eiser] al op 30 juni 2017, dus tien dagen voor het verstrijken van de beslistermijn, verweerder in gebreke heeft gesteld.
4.2.
[eiser] heeft betoogd dat dit hem niet tegengeworpen kan worden, omdat verweerder op 13 juni 2017 een besluitmoratorium heeft ingesteld. Op 30 juni 2017 was al bekend dat verweerder niet zou gaan beslissen op de aanvraag van [eiser] en daarom kon het van [eiser] niet worden gevergd om na het verlopen van de beslistermijn verweerder opnieuw in gebreke te stellen, aldus [eiser] .
4.3.
Een premature ingebrekestelling is geen ingebrekestelling (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP3711). Het betoog van [eiser] dat, zo begrijpt de rechtbank, het niet van hem gevergd kon worden om verweerder na het verlopen van de beslistermijn in gebreke te stellen volgt de rechtbank niet. In artikel 1.3 van de Regeling Passagiersvaart Amsterdam is met ingang van 30 juni 2017 opgenomen dat tot een nader door het college van burgemeester en wethouders te bepalen tijdstip geen exploitatievergunningen en vervangings- en verbouwingsvergunningen voor vaartuigen worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit niet dat verweerder geen besluit meer zou nemen op de aanvraag. De beslistermijn liep immers nog en verweerder beschikte gedurende die periode nog steeds over de bevoegdheid een besluit te nemen. Nu er geen sprake is van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is het beroep van [eiser] dan ook niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.