In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De vader, die zijn verzoek indiende op 4 juli 2017, stelde dat hij niet de biologische vader is van het kind, geboren op [geboortedag] 2001, en verzocht om een DNA-onderzoek. De moeder verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de vader onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De rechtbank oordeelde dat de vader niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij dit niet tijdig had ingediend. Bovendien oordeelde de rechtbank dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de vader zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de vader ligt en dat het niet passend zou zijn om een DNA-onderzoek te bevelen zonder enige onderbouwing van zijn claims. De vader werd veroordeeld in de proceskosten van de moeder. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.C. Hoogeveen, met mr. M. van der Weel als griffier.