ECLI:NL:RBAMS:2017:10449

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
C/13/631897 / FA RK 17-4478
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De vader, die zijn verzoek indiende op 4 juli 2017, stelde dat hij niet de biologische vader is van het kind, geboren op [geboortedag] 2001, en verzocht om een DNA-onderzoek. De moeder verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de vader onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling. De rechtbank oordeelde dat de vader niet ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij dit niet tijdig had ingediend. Bovendien oordeelde de rechtbank dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de vader zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de vader ligt en dat het niet passend zou zijn om een DNA-onderzoek te bevelen zonder enige onderbouwing van zijn claims. De vader werd veroordeeld in de proceskosten van de moeder. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.C. Hoogeveen, met mr. M. van der Weel als griffier.

Uitspraak

C/13/631897 / FA RK 17-4478
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/631897 / FA RK 17-4478 (HHo MW)
Beschikking van 6 december 2017 betreffende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. N. Rastegar te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. J.A.H. Blom,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken:
  • het op 4 juli 2017 ter griffie ingediende verzoekschrift;
  • het daartegen ingediende verweerschrift;
  • het verslag van de bijzondere curator ingediend op 7 november 2017.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 oktober 2017 is mr. J.A.H. Blom benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarige.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 november 2017.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder en
  • de bijzondere curator.
De moeder is niet ter terechtzitting verschenen.

2.De vaststaande feiten

Uit het huwelijk van partijen is geboren:
[het kind] (hierna: [het kind] ),
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 2001.
Het huwelijk is op 8 september 2003 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 29 januari 2003 in de registers van de burgerlijke stand.
De moeder en de vader zijn tezamen belast met het ouderlijk gezag over [het kind] .
De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Turkse nationaliteit.

3.Het verzoek

De vader verzoekt een bijzondere curator te benoemen en de ontkenning van het vaderschap ten aanzien van [het kind] gegrond te verklaren. Hij voert aan dat [het kind] niet zijn kind is, hetgeen hij onlangs heeft begrepen, en hetgeen mede samenhangt met de omstandigheid dat partijen de relatie niet meer hebben geconsumeerd althans niet op het moment dat het kind verwekt is geworden. De vader wenst dat een DNA-onderzoek wordt gelast en verzoekt de rechtbank de kosten hiervan te betalen en deze voor rekening te brengen van de meest gerede partij. In het geval de vader niet ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek, verzoekt hij de bijzondere curator het verzoek over te nemen.

4.Het verweer

De moeder verweert zich tegen het verzoek van de vader. Volgens de moeder heeft de vader van zijn stelling dat het niet aannemelijk is dat hij de vader is van [het kind] , nog niet een begin van bewijs geleverd. De moeder is voorts van mening dat een DNA-onderzoek een te grote inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit van [het kind] .
De moeder ontkent ten tijde van het huwelijk of op enig moment na het huwelijk een affectieve relatie te hebben gehad met een andere man. Nu het om een lichtvaardig ingediend verzoek gaat, verzoekt de moeder de vader te veroordelen in haar proceskosten, te weten de kosten van haar eigen bijdrage en het griffierecht.

5.De standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator adviseert de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen. De bijzondere curator heeft [het kind] telefonisch gesproken. De moeder heeft zij niet gesproken. In het gesprek met de bijzondere curator heeft de vader niet bevestigd dat hij in het conceptietijdvak geen gemeenschap met de moeder heeft gehad. Hij vindt het vreemd dat de moeder hem pas op de hoogte heeft gesteld van haar zwangerschap toen zij vijf maanden zwanger was. Dit ziet hij als een aanwijzing dat hij niet haar biologische vader is. Ook bezoekt [het kind] de vader nooit en heeft hij een vermoeden wie de echte vader is, [het kind] heeft dezelfde ogen als deze man. Volgens [het kind] is de vader - voor zover zij weet- haar biologische vader. Volgens de bijzondere curator heeft de vader geen enkel concreet gegeven kunnen noemen op grond waarvan aannemelijk is dat hij niet de verwekker is van [het kind] . De bijzondere curator ziet geen reden het verzoek namens de minderjarige over te nemen.

6.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 10:93 lid 1 juncto artikel 10:92 van het Burgerlijk Wetboek is nu een gemeenschappelijke nationaliteit van de vader en de moeder ten tijde van de geboorte van [het kind] ontbrak, maar zij beiden op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, Nederlands recht van toepassing op dit verzoek.
Ingevolge artikel 1:200 van het Burgerlijk Wetboek wordt (http://maxius.nl/burgerlijk-wetboek-boek-1/artikel200/lid5) het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning door de vader ingediend binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader is van het kind.
De rechtbank stelt vast dat de vader ter terechtzitting desgevraagd heeft toegelicht dat hij twee jaar geleden voor het eerst goed naar de foto van [het kind] , die in de kast van zijn moeder stond, heeft gekeken. Hij heeft deze foto toen mee naar huis genomen. Op die foto was [het kind] drie jaar oud. Hij heeft toen gezien dat zij niet op hem lijkt. De vader heeft deze foto niet meer. Hij was zo boos dat hij de foto verscheurd heeft. [het kind] lijkt op een man die in een gokhal rondhangt. Deze man heet [het kind] . De vader weet niet of de moeder een relatie met deze man heeft gehad. Hij vermoedt dat deze man de biologische vader is van [het kind] .
De rechtbank stelt vast dat nu onderhavig verzoek is ingediend op 4 juli 2017, de vader zijn verzoek niet binnen de hiervoor vermelde termijn van een jaar heeft ingediend. Nu de vader zijn verzoek niet tijdig heeft ingediend, is hij niet ontvankelijk in zijn verzoek.
Overigens, ook in het geval de vader zijn verzoek tijdig zou hebben ingediend, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zijn stellingen ten aanzien van de ontkenning van het vaderschap onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat in dezen de bewijslast op de vader rust. Naar het oordeel van de rechtbank zou het in het licht hiervan niet passend zijn een DNA-onderzoek te bevelen waaraan de minderjarige [het kind] haar medewerking zou moeten verlenen.
De rechtbank ziet nu de vader niet met enige onderbouwing van zijn stellingen is gekomen, aanleiding om hem in de proceskosten van de moeder te veroordelen als na te melden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de vader niet ontvankelijk in het verzoek;
- veroordeelt de vader in de door de moeder betaalde kosten van de eigen bijdrage en het griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van der Weel, griffier, op 6 december 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).