ECLI:NL:RBAMS:2017:10609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
C/13/622127 / HA ZA 17-58
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overkreditering en zorgplicht bij hypothecaire lening

In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], schadevergoeding van de besloten vennootschap ELQ PORTEFEUILLE I B.V. wegens overkreditering bij de verstrekking van een hypothecaire lening. Eisers stelden dat ELQ tekort was geschoten in haar zorgplicht door niet voldoende onderzoek te doen naar het inkomen van [eiser sub 1], dat hij onjuiste informatie had verstrekt over zijn financiële situatie. De rechtbank oordeelde dat ELQ inderdaad had moeten twijfelen aan de juistheid van de door [eiser sub 1] verstrekte inkomensgegevens en dat zij nader onderzoek had moeten doen. De rechtbank stelde vast dat de bewijslast voor de werkelijke inkomsten bij eisers lag. Het Kifid had eerder geoordeeld dat ELQ haar zorgplicht had geschonden, maar de beslissing van het Kifid was niet bindend voor de rechtbank. De rechtbank liet eisers toe om bewijs te leveren van de overkreditering en stelde dat indien dit zou blijken, ELQ aansprakelijk zou zijn voor de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar de rol voor bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/622127 / HA ZA 17-58
Vonnis van 8 november 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELQ PORTEFEUILLE I B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Eisers zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde zal ELQ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende incidentele vordering ex artikel 223 Rv van 10 januari 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord in incident ex artikel 223 Rv met één productie,
  • het vonnis in incident van 15 maart 2017, waarbij de incidentele vordering is afgewezen,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 10 mei 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 augustus 2017 en de daarin genoemde processtukken,
  • de faxbrief van [eisers] van 11 september 2017 inhoudende opmerkingen op het proces-verbaal van comparitie,
  • de brief van ELQ van 11 september 2017 inhoudende opmerkingen op het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn getrouwd.
2.2.
[eisers] heeft zich in 2007 gewend tot de tussenpersoon [naam bedrijf 1] (hierna: de tussenpersoon) omdat hij een hypothecaire lening wilde afsluiten.
2.3.
[eiser sub 1] , [beroep] , dreef destijds als medevennoot een [soort bedrijf] , dat was eerst [naam bedrijf 2] en later [naam bedrijf 3] . Daarnaast verrichtte hij werkzaamheden in loondienst voor [naam bedrijf 4] .
2.4.
Op 9 november 2007 heeft [eisers] het door althans voor hem ingevulde formulier “Gegevens Aanvrager” van ELQ voor akkoord ondertekend. Hierop is aangegeven dat [eiser sub 1] als zelfstandige een bruto jaarinkomen van € 80.000 genereert en dat [eiseres sub 2] een inkomen uit WAO-uitkering ontvangt van € 15.000 per jaar.
2.5.
Eveneens op 9 november 2007 heeft [eiser sub 1] het door althans voor hem ingevulde formulier “Verificatie Eigenverklaring” van ELQ voor akkoord ondertekend. Hierin staat, onder meer, dat hij als zelfstandige op jaarbasis een bruto inkomen heeft van € 80.000 en dat dat bestaat uit winst uit onderneming.
2.6.
Voornoemde formulieren zijn naar ELQ gestuurd.
2.7.
Op 19 november 2007 heeft ELQ een BKR-toets met betrekking tot [eisers] uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat op naam van [eisers] in totaal € 214.048 aan verstrekte financieringen bij het BKR stonden geregistreerd. Een deel daarvan betrof (financial) leasecontracten ter zake van [bedrijfsmiddel] die door de vennootschap onder firma waren aangegaan.
2.8.
In een e-mail van ELQ aan de tussenpersoon van 20 november 2007 staat onder meer:
“Vandaag hebben wij gesproken met de klant [ [eiser sub 1] , rechtbank] omtrent zijn winst ad € 80.0000,-. De klant verklaarde in eerste instantie dat de omzet gelijk aan de winst was.
Aangezien wij meerdere aanvragen van meneer [eiser sub 1] hebben binnengekregen met wisselende bedragen zetten wij onze vraagtekens bij deze winst. Conform de regels moeten wij deze aanvraag dan ook afwijzen, het staat u natuurlijk vrij om stukken te overleggen zodat we de zaak verder kunnen beoordelen.”
2.9.
[eiser sub 1] heeft op 3 december 2007 opnieuw het formulier “Verificatie Eigenverklaring” van ELQ ingevuld. Hierin staat, onder meer, dat hij als zelfstandige op jaarbasis een bruto inkomen heeft van € 60.000 als winst uit onderneming.
2.10.
Daarnaast heeft [eiser sub 1] aan ELQ door hem zelf vervaardigde overzichten verstrekt waarin een indicatie is gegeven van de omzet van “ [naam bedrijf 5] ” over de maanden september en oktober 2007. Deze omzet heeft [eiser sub 1] op € 7.766 respectievelijk € 7.271 geraamd.
2.11.
ELQ heeft op 7 december 2007 een offerte aan [eisers] uitgebracht, waarin hem een aflossingsvrije hypothecaire lening van € 443.500 werd aangeboden met een looptijd van 30 jaar tegen een rente van 7,46%, hetgeen zich vertaalde naar een bruto maandlast van € 2.605,56. In deze offerte staat, onder meer:

Hypothecaire geldlening die de marktwaarde overstijgt
De hoogte van de bij deze offerte aangeboden lening bedraagt meer dan de marktwaarde van
het onderpand. De mogelijkheid bestaat dat indien er sprake is van een (gedwongen) verkoop, de verkoopopbrengst niet voldoende zal zijn om de gehele lening af te lossen. Daardoor kan het zijn dat er sprake is van een restschuld. Voor deze restschuld bent u aansprakelijk.
Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF)
In Bijlage 1 bij deze offerte is belangrijke informatie opgenomen over de GHF (de ‘GHF Bijlage’). Daarin wordt uitgelegd dat door de verstrekking van de in deze offerte opgenomen lening wordt afgeweken van regels uit de GHF. Door ondertekening van deze offerte verklaart u:
• dat u de GHF Bijlage hebt gelezen en begrepen;
• dat u door ELQ bent geïnformeerd over de afwijking van de GHF;
• dat u door ELQ bent gewezen op de daaraan verbonden risico’s;
• dat u de risico’s begrijpt en accepteert.
(…)
Voorbehouden
Deze offerte is onder voorbehoud dat:
ELQ vereist dat u voor of uiterlijk tijdens het passeren van de ELQ Hypotheek alle kredieten met een negatieve BKR-codering en tevens alle leningen zonder negatieve codering - voor zover die naar verwachting na passeren van de ELQ Hypotheek niet draagbaar voor u zullen zijn – volledig afgelost. Alleen dan kan ELQ concluderen dat u in staat bent om de in deze offerte genoemde woonlasten te dragen.
(…)
U de onderstaande kredieten inlost voor of tijdens passeren van de ELQ Lening om de woonlasten te kunnen dragen die verbonden zijn aan de gevraagde hoofdsom:
- Het aflopend krediet met een limiet van € 48.729,-
- Het aflopend krediet met een limiet van € 35.866.-
- Het aflopend krediet met een limiet van € 37.088.-.
- Het aflopend krediet met een limiet van € 47.504,-.
(…)
BIJLAGE 1
De Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) Bijlage
ELQ onderschrijft de GHF. In de GHF zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop hypothecair financiers leningen verstrekken. (…) Zo stelt de GHF grenzen aan het deel van het inkomen dat iemand besteden mag aan hypotheeklasten. Die grenzen zijn uitgedrukt in zogenaamde woonlastpercentages. (…)
De GHF biedt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van deze gestelde grenzen. De leningen van ELQ zijn speciaal bedoeld voor personen die zich in een bijzondere situatie bevinden, bijvoorbeeld doordat zij ernstige BKR achterstandscodering(en) hebben of doordat zij een minder stabiel of moeilijk aantoonbaar inkomen hebben. (…) Door het hogere risicoprofiel van de leningnemers, zijn de leningen in het algemeen duurder (de leningen kennen een hoger rentetarief). (…) Doordat de leningen van ELQ in het algemeen een hogere rente kennen, zijn de maandlasten van de leningen van ELQ doorgaans hoger dan de maximale maandlasten die op basis van de hiervoor genoemde woonlastpercentage van de GHF worden berekend.
Als u de lening zoals opgenomen in de offerte aangaat, dan moet u zich realiseren dat uw maandelijkse hypotheeklasten hoger zijn dan de maximale maandlasten die met inachtneming van de woonlastpercentages van de GHF zouden worden berekend. Hoe hoger de maandlasten, des te lager het bedrag is dat u maandelijks beschikbaar hebt voor ander bestedingsdoeleinden. U moet voor uzelf de afweging maken of u bereid bent om gedurende de looptijd van uw hypothecaire geldlening een relatief groot deel van uw inkomen aan hypotheeklasten uit te geven. Aan het sluiten van een dergelijke lening zijn risico’s verbonden.
(…)
ELQ gaat dan ook niet na of de lening, gelet op uw specifieke situatie, doelstellingen en risicobereidheid voor u geschikt is. Voor advies dient u zich te wenden tot uw hypotheekadviseur. ”
ELQ is bij de berekening van de aan [eisers] te verstrekken lening uitgegaan van een woonlastpercentage van 45%.
2.12.
[eiser sub 1] heeft ELQ een verklaring van [naam bedrijf 6] van 4 december 2007 toegestuurd, waarin onder meer staat:
“Geachte heer [eiser sub 1] ,
Hierbij bevestig ik dat onderstaande bedragen die geregistreerd staan bij het BKR, [naam soort] contracten betreffen, welke bestemd zijn voor zakelijke doeleinden.
Contractnummer Geregistreerde leasesom
[contractnummers]
het betreft hier afgesloten contracten voor [bedrijfsmiddel] welke door de vennootschap worden gebruikt. De rente en aflossing van deze contracten zijn cq worden verwerkt in de van toepassing zijnde jaarrekening van de [onderneming] ”
2.13.
[eisers] heeft de offerte geaccepteerd, waarna partijen de tot stand gekomen overeenkomst in januari 2008 schriftelijk hebben vastgelegd.
2.14.
[eisers] heeft de hypothecaire lening gebruikt voor de aankoop van een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.15.
Bij brief van 1 november 2009 heeft [eisers] aan ELQ bericht dat hij – samengevat weergegeven – de maandlasten van zijn hypothecaire lening niet langer kan dragen.
2.16.
In de daarop volgende periode tot eind 2014 hebben ELQ en [eisers] (opeenvolgende) regelingen getroffen die erin hebben bestaan dat het door [eisers] verschuldigde maandbedrag (steeds) tijdelijk werd verlaagd. Ook heeft ELQ meermaals een ontstane achterstand kwijtgescholden. In februari 2011 heeft ELQ geconcludeerd dat bij [eisers] sprake is van een structureel tekort en dat de oplossing moet worden gezocht in verkoop van de woning. Op verzoek van [eisers] is er vervolgens weer een betalingsregeling afgesproken, die daarna enkele malen is verlengd. In juli 2014 is ELQ tot de conclusie gekomen dat het niet haalbaar is de regeling te blijven verlengen en dat de woning verkocht moet worden. In december 2014 is de woning voor € 348.100 verkocht, waarna een restschuld van € 95.400 voor [eisers] overbleef.
2.17.
Na de verkoop is [eisers] eerst verhuisd naar een bovenwoning en vervolgens, vanwege de gezondheidstoestand van [eiseres sub 2] , naar een woning op de begane grond.
2.18.
[eisers] heeft bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna: het Kifid) geklaagd dat ELQ zich schuldig heeft gemaakt aan overkreditering en daardoor de op haar rustende zorgplicht jegens [eisers] heeft geschonden. [eisers] heeft ELQ hierbij aansprakelijk gesteld voor door hem gestelde schade, bestaande uit zijn restschuld, verhuiskosten, kosten van investeringen aan de woning, de aan ELQ betaalde rente en juridische kosten.
2.19.
Het Kifid heeft zich als volgt over de kwestie uitgelaten. Zij heeft eerst geoordeeld dat ELQ nader onderzoek had moeten doen naar het inkomen van [eiser sub 1] en niet had mogen afgaan op zijn eigen verklaring en dat ELQ hierdoor haar zorgplicht ten opzichte van [eisers] heeft geschonden. Vervolgens is [eisers] in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen wat hij volgens de GHF normen en zijn inkomen van destijds wel had mogen lenen, teneinde te kunnen vaststellen of sprake is geweest van overkreditering en, zo ja, de dientengevolge geleden schade te kunnen vaststellen. Bij eindbeslissing is het Kifid uitgegaan van een bruto jaarinkomen van [eisers] in 2007 van € 35.104, dat volgt uit de aangifte IB van [eisers] Het Kifid heeft vastgesteld dat [eisers] uitgaande van dat inkomen en de destijds geldende GHF normen € 142.000 had mogen lenen en dat sprake is van overkreditering van ruim € 300.000. De daarover door [eisers] betaalde rente van € 109.303,83 alsmede de kosten van de eerste verhuizing van [eisers] komen voor vergoeding door ELQ in aanmerking, aldus het Kifid. Vervolgens overweegt het Kifid dat een deel daarvan voor rekening van [eisers] moet blijven omdat hij een verkeerde opgave van zijn inkomen heeft gedaan en omdat het erop “lijkt (…) dat Consument c.s. [ [eisers] , rechtbank] naast het fiscale inkomen meer inkomen geniet, hetgeen verklaart waarom hij een hoger inkomen heeft opgegeven en hetgeen verklaart dat hij gedurende lange tijd in staat is geweest de rentelast te betalen die vrijwel geheel gelijk is aan zijn fiscale inkomen.”. Het Kifid heeft beslist dat op grond van voorgaande overwegingen 40% van de schade voor rekening van [eisers] moet blijven.
2.20.
De beslissing van het Kifid bindt partijen niet.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(a) voor recht verklaart dat ELQ tekort is geschoten in de op haar rustende zorgplicht,
(b) ELQ veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [eisers] van € 246.452,04,
(c) ELQ veroordeelt in de kosten van dit geding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, en de nakosten.
3.2.
[eisers] stelt hiertoe dat ELQ in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld bij het verstrekken van de hypothecaire lening. Zij had niet mogen afgaan op de eigen verklaring van [eiser sub 1] ter zake van zijn inkomen omdat er voldoende aanleiding bestond om aan de juistheid daarvan te twijfelen. ELQ had nader moeten onderzoeken of [eiser sub 1] de lasten uit hoofde van de hypothecaire lening wel kon dragen. Indien zij dat had gedaan dan had ELQ op basis van het werkelijke bruto inkomen van [eisers] in 2007, € 35.104,00, hem maximaal € 142.000,00 mogen lenen. Er is dus sprake van overkreditering van € 301.500,00. De schade die [eisers] daardoor heeft geleden bestaat uit de rente die hij daarover heeft betaald, € 109.983,83, de kosten van zijn twee verhuizingen van € 4.371,00, de investeringen van € 59.728,07 die hij in de woning heeft gedaan en die hun doel – genieten van voordeel – hebben gemist, schulden die [eisers] is aangegaan van € 60.778,14 en juridische kosten die [eisers] heeft moeten maken van € 12.271,00.
3.3.
ELQ voert ten verweer aan dat zij aan de op haar rustende zorgplicht jegens [eisers] heeft voldaan door middel van de BKR-toets en het formulier “Verificatie Eigenverklaring”. Deze gegevens – mede bezien in het licht van de verklaring van [naam bedrijf 6] en de door [eiser sub 1] verstrekte omzetindicatie – gaven geen aanleiding de gevraagde lening te weigeren. ELQ mocht afgaan op de gegevens die haar door [eisers] werden aangeleverd, te meer nu [eisers] door een tussenpersoon werd bijgestaan.
Indien daarover anders wordt geoordeeld, dan kan dat pas tot aansprakelijkheid van ELQ leiden als daadwerkelijk sprake is geweest van overkreditering en daarvan is niet gebleken. Het gestelde bruto inkomen van € 35.104 is slecht onderbouwd en het is feitelijk onmogelijk voor [eiser sub 1] met dat bruto inkomen een jaarlijkse bruto hypotheeklast van € 28.915,56 te voldoen. [eiser sub 1] heeft niet aan haar stelplicht voldaan.
Ten slotte geldt dat [eisers] de schade niet juist heeft berekend. Op basis van een jaarinkomen van € 35.104 had [eisers] in 2007 bij ELQ – uitgaande van een rentepercentage van 7,05% en een woonlastpercentage van 38% – € 189.213,05 kunnen lenen. De over het meerdere betaalde rente bedraagt € 88.468,57, waarvan een groot deel voor rekening van [eisers] moet blijven op grond van eigen schuld (6:101 BW). Dit betreft (i) alle rente die na 16 februari 2011 door [eisers] is betaald omdat ELQ hem toen al geadviseerd heeft de woning te verkopen en [eisers] dat advies in de wind heeft geslagen en (ii) 75 % van alle rente die [eisers] voor 16 februari 2011 heeft voldaan – € 37.349,38 – omdat [eisers] zelf onjuiste inkomensgegevens aan ELQ heeft verstrekt. De rechtbank begrijpt het verweer van ELQ tegen de overige schadeposten zo dat zij zich erop beroept dat het causaal verband tussen de kredietverlening en de schade ontbreekt.
3.4.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader weergegeven.
4. De beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om het verstrekken van een recht-toe-recht-aan aflossingsvrije hypothecaire lening. Dat is een eenvoudig financieel product en ook een niet deskundige consument kan overzien wat zijn verplichtingen zijn, namelijk het betalen van rente en het terugbetalen van de geleende hoofdsom aan het eind van de looptijd. De door kredietverstrekker ELQ jegens [eisers] in acht te nemen zorgplicht gaat daarom niet verder dan dat zij moest onderzoeken of [eisers] de met de lening gepaard gaande financiële lasten kon dragen ter voorkoming van overkreditering. ELQ diende daartoe informatie in te winnen over de financiële positie van [eisers] en op basis daarvan te beoordelen of het aangaan van de hypothecaire geldlening door hem verantwoord was. Dit is een zelfstandige verplichting van ELQ en het feit dat [eisers] werd bijgestaan door een tussenpersoon, ontslaat ELQ daarvan dus niet.
4.2.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of ELQ aan voornoemde verplichting heeft voldaan door middel van de BKR-toets en het formulier Verificatie Eigenverklaring. Ten aanzien van de door [eisers] zelf aangeleverde informatie heeft ELQ terecht betoogd dat zij in beginsel van de juistheid van die gegevens mag uitgaan. Dit is echter anders indien aanwijzingen bestaan op grond waarvan ELQ aan die juistheid had behoren te twijfelen. Met [eisers] is de rechtbank van oordeel dat die aanwijzingen er waren. Hierbij is van belang dat [eisers] het ingevulde bruto jaarinkomen van € 60.000 heeft trachten te onderbouwen met een door hem aan ELQ verstrekte omzetindicatie van “ [naam bedrijf 5] ” (zie 2.10). Anders dan ELQ aanvoert bevestigt die indicatie dat inkomen niet, integendeel. Nog daargelaten dat het volgens het overzicht van [eiser sub 1] om omzet gaat en niet om winst, is van belang dat het een vennootschap onder firma betreft, die per definitie ten minste twee vennoten heeft. ELQ had er, anders dan zij heeft gedaan, daarom niet zomaar vanuit mogen gaan dat de daarin gerealiseerde omzet geheel ten goede zou komen aan [eisers] Uitgaande van een winstdeel van (maximaal) 50% en – volgens de opgave van [eiser sub 1] – een gemiddelde maandomzet van de V.O.F. van ongeveer € 7.500, levert dit een bruto maandinkomen van maximaal € 3.750,00 op, hetgeen niet valt te rijmen met een bruto jaarinkomen van € 60.000. Dit had dus vraagtekens moeten oproepen bij ELQ, te meer nu [eiser sub 1] al eerder een onjuiste verklaring had afgelegd (en kennelijk daarvoor ook al meerdere aanvragen met steeds wisselende gegevens had ingediend) (zie 2.8). ELQ had zich dus moeten realiseren dat het goed mogelijk was dat [eiser sub 1] nogmaals een fout had gemaakt bij het invullen van zijn formulieren. Zij had daarom niet zonder meer op de eigen verklaring van [eiser sub 1] mogen afgaan en zij had nader onderzoek moeten doen naar zijn inkomenssituatie alvorens de hypothecaire lening te verstrekken.
4.3.
Het voorgaande betekent dat indien sprake is geweest van overkreditering, ELQ jegens [eisers] aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. Terecht heeft ELQ betoogd dat voor het oordeel dat sprake is geweest van overkreditering, vereist is dat vast komt te staan wat de werkelijke inkomsten van [eisers] waren ten tijde van de aanvraag en dat de stelplicht en (bij een voldoende gemotiveerde betwisting) bewijslast daarvan op [eisers] rusten. Het is immers [eisers] die zich beroept op de rechtgevolgen van zijn stelling dat sprake is van overkreditering.
4.4.
[eisers] stelt dat zijn bruto jaarinkomen in 2007 € 35.104 is geweest. Hij onderbouwt dat ten aanzien van [eiseres sub 2] met een jaaropgave waarin staat dat zij in 2007 een uitkering van € 16.562,00 heeft ontvangen. Ten aanzien van [eiser sub 1] is een jaaropgave van [naam bedrijf 4] overgelegd waarin staat dat hij daar in 2007 € 8.520,00 heeft verdiend en een winst- en verliesrekeningen van [naam bedrijf 3] waarin staat dat in 2007 een winst is behaald van € 18.541,24. Verder is een aangifte IB over 2007 overgelegd van [eiser sub 1] waarin een verzamelinkomen van € 17.061,00 is opgenomen.
4.5.
ELQ heeft gemotiveerd betwist dat [eisers] in 2007 niet meer heeft verdiend dan € 35.105. Zij heeft erop gewezen dat de belastingaangifte van [eisers] niets zegt over inkomsten die hij niet heeft opgegeven aan de belasting. Het kan niet anders dan dat [eisers] in werkelijkheid meer verdiende als taxichauffeur. [eisers] heeft immers bijna twee jaar zijn maandelijkse hypotheeklasten van € 2.600 bruto kunnen voldoen, hetgeen onmogelijk was geweest indien hij destijds daadwerkelijk maar € 3.000 bruto per maand verdiende. [eiser sub 1] heeft geen fout gemaakt bij het invullen van zijn bruto inkomen, dat gedeeltelijk uit zwart geld heeft bestaan, aldus ELQ.
4.6.
Nu ELQ gemotiveerd heeft betwist dat [eisers] in werkelijkheid minder dan € 60.000 aan inkomsten heeft gegenereerd in 2007, is het aan [eisers] te bewijzen dat sprake is geweest van overkreditering. De rechtbank zal [eiser sub 1] tot deze bewijslevering toelaten.
4.7.
Indien [eisers] er in slaagt te bewijzen dat sprake is geweest van overkreditering, dan is ELQ aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. Dat is in de eerste plaats de rente die [eisers] heeft betaald over het bedrag van de overkreditering. Wat [eisers] wel had mogen lenen zal worden vastgesteld aan de hand van het destijds in de GHF gehanteerde woonlastpercentages. Hoewel ELQ terecht heeft opgemerkt dat de GHF normen niet eerder bindend waren dan 2011, staat eveneens vast dat zij deze normen reeds in 2007 onderschreef en daaraan ook uitvoering gaf (zoals blijkt uit de offerte (zie 2.11)). Dit betekent dat ELQ de GHF woonlastpercentages diende aan te houden tenzij zij in een individueel geval kon motiveren waarom het voor die specifieke kredietnemer verantwoord was om daarvan af te wijken. De generieke motivering van ELQ inhoudende dat haar kredieten duurder zijn nu zij zich richt op kredietnemers met een hoog risicoprofiel en dat daarom doorgaans sprake zal zijn van een hoger woonlastpercentage dan de maximale woonlastpercentages die door het GHF worden gehanteerd, is daartoe niet toereikend. Een toelichting waarom het gelet op de situatie van [eisers] verantwoord is om van een hoger woonlastpercentage uit te gaan is hierin niet te lezen. Dit betekent dat ELQ onvoldoende gemotiveerd betwist heeft dat bij de berekening van de omvang van de maximaal aan [eisers] ter beschikking te stellen lening uitgegaan had moeten worden van de GHF woonlastpercentages. Het door [eisers] in dit verband gehanteerde woonlastpercentage van 34% is evenmin voldoende gemotiveerd betwist. Weliswaar heeft ELQ terecht opgemerkt dat dit woonlastpercentage afkomstig is uit de GHF-normen uit 2009, maar ELQ heeft niet aangevoerd dat het GHF-woonlast percentage in 2007 hoger zou zijn geweest. ELQ heeft immers volstaan met het standpunt dat [eisers] bij ELQ in 2007 tegen een woonlastpercentage van 38% mocht lenen, maar dat zegt niets over de destijds toepasselijke GHF norm. Niet betwist is dat bij een inkomen van € 35.014 en een woonlastpercentage van 34% maximaal € 142.000 aan [eisers] geleend had mogen worden. De overkreditering bedraagt in dat geval dus € 301.000. Tussen partijen is niet in geschil dat daarover € 109.303,83 rente is betaald door [eisers] en dat dit als schade kwalificeert. Anders dan door ELQ is aangevoerd kan niet worden geoordeeld dat door het niet opvolgen van het advies de woning te verkopen in 2011 het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade is doorbroken. Dit advies doet immers niet af aan het feit dat de maandlasten van de hypothecaire lening een gevolg zijn van de onrechtmatige kredietverlening door ELQ. Met ELQ is de rechtbank evenwel van oordeel dat de alsdan aan te nemen overkreditering mede heeft kunnen plaatsvinden doordat [eisers] onjuiste informatie over zijn inkomen heeft verstrekt. Indien vast komt te staan dat [eiser sub 1] niet € 60.000 per jaar bruto verdiende in 2007 dan heeft hij ELQ dus op het verkeerde been gezet door dat wel op zijn formulier Verificatie Eigenverklaring in te vullen. Of dit bedrag al dan niet uit de koker van de tussenpersoon komt doet niet ter zake. Evenmin rustte op ELQ een verplichting om [eiser sub 1] te beschermen tegen zijn eigen lichtvaardigheid, wat daar in deze context ook mee bedoeld wordt. De zorgplicht van ELQ jegens [eisers] strekt in het onderhavige geval immers niet verder dan uiteen is gezet onder 4.1. Het verstrekken van de onjuiste informatie moet aan [eisers] worden toegerekend en naar het oordeel van de rechtbank moet dientengevolge 50% van deze schade voor zijn rekening blijven.
4.8.
Ten aanzien van de overige schadeposten heeft ELQ betwist dat die in het vereiste causale verband staan met de overkreditering. Dit verweer zal deels slagen. Ter toelichting geldt het volgende.
De gevorderde kosten van de eerste verhuizing na de verkoop van de woning zouden naar het oordeel van de rechtbank niet zijn gemaakt indien geen overkreditering had plaatsgevonden. In dat geval had [eisers] de woning immers helemaal niet kunnen kopen en moet het ervoor worden gehouden dat hij een goedkoper huis had gekocht waar hij had kunnen blijven wonen. De noodzaak om daarna nog een keer te verhuizen is geen gevolg van de overkreditering maar van de medische conditie van [eiseres sub 2] en komt daarom niet voor vergoeding door ELQ in aanmerking.
Ook de gemiste kans om de gedane investeringen in de woning terug te verdienen is geen gevolg van de overkreditering maar van de slechte huizenmarkt ten tijde van de verkoop.
De schulden die [eisers] stelt te zijn aangegaan ten gevolge van de overkreditering zijn voor zover het de hoofdsom betreft sowieso niet als schade aan te merken. Tegenover de vorderingen op [eisers] staat immers een door hem verkregen actief. Dit is anders voor wat betreft de rente die daarover verschuldigd is of is betaald. Uit de door [eisers] overgelegde opsomming van schuldeisers en bedragen is echter niet op te maken dat die schulden zijn aangegaan of toegenomen vanwege de overkreditering en evenmin is onderscheid gemaakt tussen hoofdsom en rente. Een voldoende onderbouwing ontbreekt dus, waardoor niet aan bewijslevering kan worden toegekomen.
Ter staving van de vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten heeft [eisers] gesteld dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Nog los van het feit dat dit geen reden is om af te wijken van de forfaitaire proceskostenvergoeding uit hoofde van de artikelen 237 -240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is het ook feitelijk onjuist aangezien [eisers] in deze procedure wel op basis van een toevoeging procedeert.
Uit het voorgaande vloeit voort dat, indien overkreditering komt vast te staan, de overige schadeposten van [eisers] niet voor vergoeding in aanmerking zullen komen.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eisers] toe te bewijzen dat sprake is geweest van overkreditering (zie 4.6);
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van
6 december 2017opdat [eisers] bij akte kan mededelen of hij van de gelegenheid tot bewijslevering gebruik wil maken, en, indien hij getuigen wil laten horen, opgave van het aantal te horen getuigen en de verhinderdata van alle betrokkenen in de periode van
januari 2018 tot en met april 2018, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.3.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.4.
bepaalt dat [eisers] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct op voornoemde roldatum bij akte in het geding moet brengen,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017. [1]

Voetnoten

1.type: BMV