ECLI:NL:RBAMS:2017:1080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
13/669159-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en verwerping van putatief noodweer(exces) in Amsterdam

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 november 2016, waarbij de verdachte een mobiele telefoon heeft weggenomen van een persoon, vergezeld van geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de telefoon uit de kleding van het slachtoffer heeft gepakt, nadat er een afspraak was gemaakt over de verkoop van de telefoon. De verdachte heeft echter niet het recht om de telefoon met geweld terug te nemen, wat leidt tot de bewezenverklaring van diefstal met geweld.

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte handelde uit putatief noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte zelf het initiatief nam en de confrontatie zocht. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en putatief noodweer(exces) en oordeelde dat de verdachte strafbaar is voor de gepleegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen, waarvan 90 dagen onvoorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade heeft geleden door de diefstal. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag van € 900,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/669159-16
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Al Mansouri, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. B. Koenders, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 2 november 2016 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Heemstedestraat en/of de Westlandgracht, in elk geval op of aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- voornoemde [persoon] naar de grond heeft getrokken, in elk geval naar de grond heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) op die [persoon] is gesprongen en/of
- meerdere malen, met een mes en/of (een) sleutel(s) en/of een (ander) scherp voorwerp, in de arm en/of andere delen van het lichaam van die [persoon] heeft gestoken en/of
- die [persoon] meerdere malen, met een/dat/die mes en/of sleutel(s) en/of scherp(e) voorwerp heeft geslagen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde,
hij op of omstreeks 02 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- meerdere malen, met een mes en/of (een) sleutel(s) en/of een (ander) scherp voorwerp, in de arm en/of andere delen van het lichaam van die [persoon] heeft gestoken en/of
- die [persoon] meerdere malen, met een/dat/die mes en/of sleutel(s) en/of scherp(e) voorwerp heeft geslagen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
op 2 november 2016 te Amsterdam op de openbare weg, te weten de Westlandgracht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- een mobiele telefoon, toebehorende aan [persoon] ,
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- voornoemde [persoon] naar de grond heeft getrokken en
- vervolgens op die [persoon] is gesprongen en
- meerdere malen met sleutels in de arm van die [persoon] heeft gestoken en
- die [persoon] meerdere malen met die sleutels heeft geslagen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van putatief noodweer dan wel noodweerexces.
Verdachte heeft verklaard op 2 november 2016 een afspraak met [persoon] te hebben gemaakt om zijn telefoon te verkopen in ruil voor geld en wat drugs. [persoon] heeft de iPhone 4 van verdachte aangenomen, maar is zijn deel van de afspraak niet nagekomen. Verdachte heeft [persoon] daar op aangesproken, maar zijn telefoon niet teruggekregen. [persoon] heeft zich vervolgens dreigend opgesteld en gezegd dat verdachte beter weg kon gaan, omdat verdachte niet wist wie er allemaal in de pizzeria aan de overkant zaten en dat verdachte problemen zou krijgen als [persoon] hen zou roepen.
Nadat [persoon] zei: “Nu ga je voelen hoe het is om belazerd te worden”, heeft [persoon] zijn handen volgens verdachte achter zijn rug gedaan alsof hij een wapen in zijn broekband had zitten. Verdachte was in de veronderstelling dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding van zijn goed, de telefoon, waarbij hij ook fysiek zou worden belaagd. Door deze bedreigende woorden en handelingen zag verdachte redelijkerwijs geen andere manier om te handelen en besloot hij [persoon] vast te pakken en achter zijn rug te voelen. Als gevolg van deze wederrechtelijke aanranding van zijn goed en zijn lijf, is bij verdachte een hevige gemoedsbeweging ontstaan, waardoor hij verder is gegaan dan proportioneel kan worden geacht. In die hevige gemoedsbeweging heeft verdachte een aantal keren met zijn sleutels in de arm van [persoon] geslagen, de telefoon van [persoon] uit zijn broekzak gepakt en is hij vervolgens weggerend.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer van de raadsman niet kan slagen. Er is geen sprake geweest van een noodweersituatie dan wel dat zich de situatie heeft voorgedaan dat verdachte in die veronderstelling verkeerde. Verdachte was boos, wilde zijn telefoon terug of wat hem in ruil daarvoor was toegezegd en is zelf op [persoon] afgestapt.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vast is komen te staan dat verdachte op enig moment de telefoon uit de kleding van [persoon] heeft gepakt omdat hij stelt dat hij de eigenaar van deze telefoon is en nu [persoon] zijn afspraak niet is nagekomen, was hij gerechtigd deze telefoon terug te nemen. Wat ook zij van de door verdachte gestelde afspraak dan wel aanspraak op de telefoon, verdachte komt niet het recht toe deze telefoon met geweld met geweld bij [persoon] weg te nemen. Nu verdachte deze telefoon uit de kleding van [persoon] heeft weggenomen, kan de ten laste gelegde diefstal met geweld worden bewezen.
6.3.1.
Noodweer
Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken is, anders dan verdachte heeft verklaard, niet aannemelijk geworden dat verdachte op het moment dat hij bij de auto van [persoon] stond, is geconfronteerd met enig ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Verdachte heeft het initiatief genomen en de confrontatie met [persoon] zelf opgezocht, omdat hij zijn telefoon terug wilde of wat hem in ruil daarvoor was toegezegd. Verdachte had zich aan de vermeende confrontatie met [persoon] kunnen en moeten onttrekken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of een anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
6.3.2.
Noodweerexces
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet kan slagen. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat, als er al sprake zou zijn geweest van een dreigende situatie en verdachte zich niet aan deze situatie had kunnen onttrekken, de reactie van verdachte dusdanig disproportioneel was dat een beroep op noodweerexces ook om die reden niet kan slagen.
6.3.3.
Putatief noodweer(exces)
Een beroep op putatief noodweer(exces) kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar — naar de kern bezien — als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie. De rechtbank gaat ervan uit dat het verdachte is geweest die het initiatief heeft genomen gewelddadig op te treden jegens [persoon] , zulks met het doel zijn telefoon terug te krijgen. Gelet op het hiervoor overwogene, kan onder deze omstandigheden een beroep op putatief noodweer(exces) niet slagen. Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt derhalve verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of van de verdachte uitsluiten. Derhalve is zowel het bewezen verklaarde als de verdachte strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 54 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen. De in beslag genomen goederen kunnen aan verdachte (armbanden en simkaart) en het slachtoffer (mobiele telefoon) worden teruggegeven.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte is door deze strafzaak zijn plek in HVO [naam HVO] aan de [straat] kwijt geraakt, maar hij heeft een tijdelijke woonplek gekregen van [naam instantie] Amsterdam die hij niet kwijt wil raken.
De raadsman verzoekt gelijk aan het advies van de reclassering een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en dit te combineren met een taakstraf. Verdachte is momenteel bezig een nog openstaande taakstraf te verrichten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld op de openbare weg door te handelen als hiervoor bewezen is verklaard. Diefstal met geweld is een ernstig feit, waarbij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en dat van het slachtoffer in het bijzonder in ernstige mate wordt aangetast. Verdachte heeft voor eigen rechter gespeeld door verhaal te gaan halen bij het slachtoffer, dat hem geld en cocaïne verschuldigd zou zijn geweest in ruil voor een iPhone. Als gevolg van dit gewelddadige handelen is het slachtoffer met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Hoewel het letsel beperkt is gebleven tot een aantal verwondingen op de arm, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, zoals voorgelezen ter zitting van 9 februari 2017, dat het bewezen geachte vooral een psychische impact op het slachtoffer heeft gehad.
De rechtbank heeft verder ten nadele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 13 januari 2017 - onder meer - recentelijk onherroepelijk voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Uit deze veroordeling heeft verdachte geen lering getrokken, getuige het feit dat hij nu weer voor een gekwalificeerd vermogensdelict wordt veroordeeld. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken. Deze geven voor het plegen van een straatroof door een recidivist als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 8 maanden.
De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 23 december 2016, waarin onder meer wordt geadviseerd een gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en dit te combineren met een taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op met name voornoemd oriëntatiepunt van het LOVS aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Aan verdachte zal geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, maar om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen, zal de rechtbank een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een hogere taakstraf passend en geboden.
7.4.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon] heeft zich als gevolg van het primair bewezen geachte in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, te weten:
1. Mobiele telefoon, Samsung S7 € 599,00
2. Vest - 100,00
3. Trainingsbroek - 54,95
4. Sportschoenen, merk Louis Vuitton - 620,00
5. Verlies van arbeidsvermogen - 2.047,41
6. Immateriële schade
- 2.250,00
Totaal € 5.671,36
De benadeelde partij [persoon] vordert € 3.421.36 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.250,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.4.1.
Het standpunt van het Openbaar MinisterieDe officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van benadeelde partij [persoon] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan materiële schade (€ 50,00 vest, € 50,00 trainingsbroek, € 150,00 schoenen en € 250,00 verlies van arbeidsvermogen), alsmede
€ 300,00 aan immateriële schade, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren wegens de bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert vanwege de vraag naar de eigen schuld van aangever aan het ontstaan van het incident en zijn dreigende gedrag tijdens het incident. Meer subsidiair dient de vordering grotendeels afgewezen en gematigd te worden.
7.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid als volgt zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd:
2. Vest - 50,00
3. Trainingsbroek - 50,00
4. Sportschoenen, merk Louis Vuitton
- 50,00
Totaal € 150,00
Ten aanzien van de mobiele telefoon overweegt de rechtbank dat zij vandaag zal beslissen dat deze aan de benadeelde partij dient te worden teruggegeven. De rechtbank acht het redelijk en billijk dat voor de kledingstukken en schoenen een bedrag van in totaal € 150,00 wordt toegewezen en heeft deze vergoeding als hiervoor begroot. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering ten aanzien van de post “Verlies van arbeidsvermogen” is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De benadeelde partij heeft echter voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit immateriële schade is toegebracht. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 750,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan ook dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 900,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
135 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
90 dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
140 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
70 dagen.
Gelast de teruggave aan
verdachtevan:
1. zilverkleurige armband (5280935);
2. armband (5280938);
3. simkaart zaktelefoon (5280937).
Gelast de teruggave aan
aangever [persoon]van:
4. zaktelefoon Samsung S7 (5280940).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van
€ 900,00, bestaande uit € 150,00 materiële schade en € 750,00 immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon] , te betalen de som van
€ 900,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 november 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en B.M. van Heemst, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2017.
De voorzitter is buiten staat
mede te ondertekenen