In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, geboren in 1971 en psychiatrisch patiënt, had bezwaar gemaakt tegen het bevel tot afname van celmateriaal dat acht jaar na zijn veroordeling wegens witwassen werd gegeven. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet voortvarend had gehandeld, aangezien er een aanzienlijke tijd was verstreken tussen de veroordeling en de afname van het celmateriaal. De rechtbank benadrukte dat de aard van het misdrijf, in dit geval witwassen, geen rol speelt bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten door middel van DNA-onderzoek. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde onmiddellijk te vernietigen. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter V.V. Essenburg in aanwezigheid van griffier G. Jenuwein.