ECLI:NL:RBAMS:2017:1087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
13/654194-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorwaardelijk opzet poging doodslag door te schieten op een café

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 8 november 2016 voor een café in Amsterdam. De verdachte heeft opzettelijk geschoten in de richting van twee slachtoffers en andere aanwezigen in het café, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van deze personen heeft aanvaard. Tijdens de zitting op 9 februari 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er daadwerkelijk met een vuurwapen is geschoten en dat de verdachte de schutter was, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het bewijs in overweging genomen, waaronder camerabeelden en forensisch bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank bepaalde vorderingen niet-ontvankelijk heeft verklaard en andere gedeeltelijk heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654194-16 en 13/260643-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 23 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H., Boersma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Mesland naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van de toelichting van die vordering, die hun raadsman mr. A.D. Kupelian ter terechtzitting heeft gegeven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 november 2016 te Amsterdam in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer in het [naam cafe] aanwezigen gasten en/of personeelsleden van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
- naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten en/of (vervolgens)
- naar en/of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of een of meer in het [naam cafe] aanwezigen gasten en/of personeelsleden heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op maandag 7 november 2016 omstreeks 23.06 uur kregen politieagenten de opdracht te gaan naar de [straat 1] te Amsterdam waar op een café zou zijn geschoten. Voor [naam cafe] zagen de agenten een grote groep personen staan. [naam cafe] is gelegen aan de [straat 2] te Amsterdam-Oost. De agenten hoorden meerdere mensen zeggen dat er was geschoten. Ook zagen zij een inslag in de ruit van genoemd café. Zowel de latere aangevers als getuigen verklaarden dat de schutter bij een groep van vier mannen hoorde en dat deze mannen in een zwarte dan wel donkerkleurige Fiat Punto waren weggereden.
Het signalement van de schutter zou zijn: een man, tussen de 18-21 jaar, van Turkse komaf, kort zwart haar, zwarte joggingbroek met witte streep tot de knie, groen gewatteerde jas tot net boven het middel en zwarte schoenen.
Aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft verdachte genoemd als de persoon die heeft geschoten.
Verdachte heeft stellig ontkend dat hij het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Hij was op het moment van de schietpartij met ongeveer tien vrienden in Amsterdam West op de Willem Roelofstraat. Verdachte heeft de namen van deze vrienden niet willen geven omdat hij hen er niet bij wilde betrekken. Het alibi van verdachte is door de politie nader onderzocht door de camerabeelden van de Willem Roelofstraat te bekijken. Verdachte was op deze beelden echter niet te zien.
De aanleiding van de schietpartij is tijdens het onderzoek niet opgehelderd. Verdachte heeft de door aangever [slachtoffer 1] genoemde aanleiding betwist.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de volgende vragen, waarop zij hieronder nader zal ingaan:
  • Is er op de genoemde datum en tijdstip op [naam cafe] geschoten met een vuurwapen?
  • Zo ja: wie is de schutter?
  • Leverde dat schot een poging doodslag op?
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat er door verdachte is geschoten met een vuurwapen. Verdachte heeft door een raam van een café geschoten waarin op dat moment – naar hij wist – personen aanwezig waren, waardoor hij op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de in dat café aanwezige personen door de afgevuurde kogel dodelijk geraakt zouden kunnen worden. De poging tot doodslag kan volgens de officier van justitie dan ook worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht, onder verwijzing naar zijn pleitnotities, dat verdachte van de ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken.
Verdachte is niet aanwezig geweest bij de schietpartij. De resultaten van het alibi-onderzoek sluiten niet uit dat verdachte zich buiten het gezichtsveld van de camera’s heeft bevonden. Daarnaast is sprake van een volstrekt ondeugdelijke herkenning van verdachte als schutter, waarbij aangever [slachtoffer 1] bovendien tegenstrijdig heeft verklaard over het motief.
Er is voorts onvoldoende steunbewijs. De door de getuigen genoemde kleding die de schutter gedragen zou hebben, is niet bij verdachte aangetroffen. Ook zijn er op de bij verdachte in beslag genomen kleding geen forensische sporen aangetroffen.
De omstandigheid dat verdachte een Fiat Punto heeft, is evenmin redengevend omdat er vanaf 2006 blijkens internet 51.000 Fiat Punto’s zijn verkocht. De auto van verdachte had bovendien stuk geslagen ruiten en het kenteken is niet waargenomen.
Het belagings- en afpersingsscenario van aangever [slachtoffer 1] is op grond van het telecomonderzoek onjuist gebleken. Kennelijk heeft [slachtoffer 1] leugenachtig verklaard, waardoor zijn overige verklaringen ook onbetrouwbaar zijn.
Het is daarnaast niet bewezen dat er zich personen in het schootsveld hebben bevonden die een aanmerkelijke kans zouden hebben gelopen te worden geraakt.
Van opzet op de poging tot doodslag is, aldus de raadsman, al helemaal geen sprake geweest.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is onder verwijzing naar de bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, van oordeel dat de door de raadsman gevoerde bewijsverweren, inhoudende – kort samengevat – een opsomming van gestelde ontlastende feiten en omstandigheden en een gesteld alibi, worden weerlegd door de door de rechtbank redengevend geachte feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat er op genoemde datum rond het tijdstip van de melding met een pistool is geschoten op het raam van [naam cafe] . Verbalisanten die na het voorval ter plekke kwamen, hebben direct van meerdere getuigen gehoord dat een man met een pistool had geschoten. Zij hadden dit gezien en gehoord. De verbalisanten hebben bovendien in het raam een inslaggat gezien. Dit is later tijdens het sporenonderzoek ook waargenomen. Tot slot is bij het sporenonderzoek ook een looddeel en een manteldeel van een projectiel, waarschijnlijk van een 9 mm-kogel, in het café gevonden.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte de schutter is geweest. De rechtbank verwijst in dit verband naar het door de getuigen opgegeven signalement van de schutter en de camerabeelden van [naam cafe] (met name op foto 3.2. op pag. 31 van het dossier). Het daaruit komende signalement komt grotendeels overeen met het postuur en uiterlijk van verdachte.
Ook de door de getuigen beschreven kleding van verdachte komt, met uitzondering van de broek, overeen met de kleding die verdachte tijdens zijn aanhouding aanhad. Dit was ongeveer 16 uur na het incident. Verdachte droeg toen een groenige gewatteerde jas tot aan het middel en schoenen met aan de zijkant reflectoren. Nu verdachte niet direct na het schietincident is aangehouden, gaat de rechtbank voorbij aan de omstandigheid dat de broek die verdachte toen aanhad niet dezelfde is als die op de beelden en de foto is te zien.
[slachtoffer 1] heeft verder direct na het incident stellig verklaard dat verdachte de schutter was. [slachtoffer 1] heeft in de periode daarna ook steeds volgehouden dat verdachte de schutter was. Hij heeft daarbij een uitgebreide verklaring afgelegd over de aanleiding voor de ruzie die in het schietincident is uitgemond. Hoewel [slachtoffer 1] later een uitgebreidere verklaring voor de aanleiding voor de ruzie heeft gegeven, maakt dit niet dat de rechtbank zijn hele verklaring als onbetrouwbaar beschouwt. Dat komt doordat de persoon die op de genoemde beelden is te zien en ook op de foto die door een getuige aan de politie is gegeven, dezelfde jas en dezelfde schoenen aanhad als verdachte tijdens zijn aanhouding. De rechtbank acht het alternatief, zoals door verdachte ter zitting gesteld, namelijk dat [slachtoffer 1] hem ‘erbij wilde lappen’ door hem als schutter aan te wijzen, erg onwaarschijnlijk. Immers, dan zou [slachtoffer 1] er ook voor moeten hebben gezorgd dat de schutter niet alleen dezelfde uiterlijke kenmerken, zoals het postuur, van verdachte had, maar ook dezelfde kleding aanhad als verdachte. Dat verdachte tijdens zijn aanhouding geen blauw geslagen oog had, terwijl de schutter dat volgens [slachtoffer 1] tijdens het incident wel had, maakt de verklaring van [slachtoffer 1] evenmin onbetrouwbaar en is op zichzelf onvoldoende zwaarwegend om alle overige belastende omstandigheden teniet te doen.
Daar komt bij dat het door verdachte genoemde alibi door niets of niemand is bevestigd.
Tot slot hebben vrijwel alle getuigen verklaard dat de schutter met drie andere mannen in een zwarte dan wel donkerkleurige Fiat Punto is weggereden. Verdachte is in het bezit van een grijze Fiat Punto en ook dit vindt de rechtbank een belastend gegeven. De omstandigheid dat de getuigen deze grijze kleur niet hebben genoemd, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet redengevend om geheel uit te sluiten dat de auto van verdachte bij het schietincident is gebruikt. Datzelfde geldt voor het feit dat de ramen van de auto van verdachte op het moment dat die werd aangetroffen door de politie, waren ingeslagen. Dit kan immers ook na het incident zijn gebeurd.
Wat betreft de kwalificatie van het ten laste gelegde geldt het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het onderhavige gevolg zou intreden en dat hij die kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans tijdens de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop toe heeft genomen.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van verdachte geen inzicht geven over wat er tijdens de gedraging in hem is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Dit houdt in dit geval in dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op het ten laste gelegde, sprake moet zijn van een aanmerkelijke kans op de dood van de in het café aanwezige personen en de bewuste aanvaarding of het op de koop toe nemen van die kans door verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Door te schieten in de richting van de deur of een raam van een café op een hoogte van 1.20, te weten zithoogte, terwijl er in dat café op dat moment meerdere personen aanwezig waren, bestond een aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van hen.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Hij wist op het moment dat hij schoot dat er meerdere personen in het café waren. vlak daarvoor waren er namelijk nog twee personen naar binnen gevlucht. Door desondanks met een vuurwapen op het café te schieten heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van een van de aanwezigen op de koop toe genomen.
Dat dit niet is gebeurd leidt ertoe dat sprake is van een
pogingtot doodslag.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis (vanaf pagina 11) zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte:
omstreeks 8 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en in het [naam cafe] aanwezige gasten en personeelsleden van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen,
- naar en in de richting van die [slachtoffer 2] en een of meer in het [naam cafe] aanwezige gasten en personeelsleden heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een poging tot doodslag en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak en onmiddellijke opheffing van de voorlopige hechtenis bepleit.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met een vuurwapen geschoten op een raam van een café, op de hoogte van 1.20 meter. In dat café waren op dat moment meerdere personen aanwezig. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van meerdere personen. Hij heeft het leven van de in het café aanwezige personen op ernstige en onaanvaardbare wijze in gevaar gebracht. Dat geen van de aanwezigen is gedood of zelfs maar gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan het handelen van verdachte is te danken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Reclasseringsadvies van 18 januari 2017 en het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 januari 2017 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor misdrijven is veroordeeld.
In het rapport van de Reclassering van 3 februari 2017 is verder nog geconcludeerd dat bij oplegging van bijzondere voorwaarden Elektronische Controle (enkelband) mogelijk is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van na te noemen straf verder rekening gehouden met de voor deze feiten geldende Amsterdamse oriëntatiepunten. Het oriëntatiepunt voor een poging tot doodslag, waarbij sprake is van voorwaardelijk opzet en een wapen is gebruikt, is een gevangenisstraf voor de duur van 18 tot 36 maanden.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte op en vanaf de openbare weg een vuurwapen heeft getrokken en geschoten heeft op de ruit van een café, waarbinnen zich niet alleen een aantal van degenen bevonden met wie verdachte ruzie had, maar ook anderen, waaronder de eigenaar. Het was immers nog voor sluitingstijd.
Deze gasten en eigenaar hadden niets met de ruzie te maken. Ze hebben wel gevaar gelopen doordat verdachte met een vuurwapen op het café heeft geschoten, notabene op een hoogte van 1.20 meter, waarbij zowel aan tafels gezeten personen als zij die toevallig in het schootsveld zouden staan dodelijk hadden kunnen zijn geraakt. Daar komt bij dat anderen het voorval hebben gezien. Zij zijn geconfronteerd met een schietpartij in de avonduren, waarmee hun gevoel voor veiligheid wordt aangetast. Verdachte heeft op geen enkele wijze zijn verantwoordelijkheid voor dit gevaarlijke handelen genomen. Om deze reden ziet de rechtbank ook geen aanleiding in het feit dat verdachte een adolescent is de straf te matigen.
Vanwege de ernst van dit door verdachte begane feit, kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Om te voorkomen dat verdachte na zijn vrijlating weer strafbare feiten zal plegen, zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] vordert € 740,52 aan materiële-schadevergoeding en € 3.000 aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade bestaat uit de post “advocaatkosten.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de gevorderde materiële-schadevergoeding, omdat dit niet is onderbouwd. Verder heeft hij geconcludeerd tot een gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële-schadevergoeding, te weten € 1.000,- . te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering afgewezen dient te worden omdat verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze niet is onderbouwd.
Verder dient ook de vordering van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard te worden. Het staat voor de rechtbank niet vast dat aan [slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als deze benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Op grond van zijn eigen verklaring bevond [slachtoffer 1] zich tijdens het schieten niet in het café, waardoor de poging doodslag niet op hem was gericht.
9.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] vordert € 2.470,- aan materiële-schadevergoeding en € 3.000 aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De materiële schade is opgebouwd uit de kosten van een Rolexhorloge, een tas van Louis Vuitton, een bril en contant geld.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de gevorderde materiële-schadevergoeding, omdat deze kosten geen verband houden met het ten laste gelegde feit. Verder heeft hij geconcludeerd tot een gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële-schadevergoeding, te weten € 1.000,- . te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft betoogd dat de vordering afgewezen dient te worden omdat verdachte vrijgesproken dient te worden. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Deze kosten zouden immers zijn ontstaan op grond van de verklaring van
[slachtoffer 2] dat hij tijdens de vechtpartij tevens is bestolen.
De vordering van de immateriële schade wijst de rechtbank voor een deel toe. De rechtbank is van oordeel dat aan [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als deze benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat hij een week lang klachten heeft gehad. De rechtbank schat de daardoor ontstane immateriële schade op een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,-

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 november 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/260643-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 februari 2016 van de Politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 16 uren subsidiair 8 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , wonende te [plaats] toe tot € 1.000,- (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 1.000,- (zegge: duizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door een hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 17 februari 2016, in de zaak met parketnummer 13/260643-15, opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 16 uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 8 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Edgar, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en J.J. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2017.