In deze zaak vordert eiser, een postkoerier, schadevergoeding van PostNL na de onmiddellijke beëindiging van zijn vervoersovereenkomst. De beëindiging vond plaats op 25 oktober 2012, naar aanleiding van beschuldigingen van verduistering van goederen. Eiser stelt dat de beschuldigingen ongegrond zijn en dat hij hierdoor materiële en immateriële schade heeft geleden. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een comparitie van partijen en het indienen van stukken door beide partijen. Eiser heeft zijn vorderingen gebaseerd op wanprestatie en onrechtmatige daad, waarbij hij stelt dat PostNL onterecht de overeenkomst heeft beëindigd zonder opzegtermijn en dat de aangifte bij de politie onrechtmatig was. PostNL heeft verweer gevoerd, onder andere op basis van verjaring van de vorderingen. De rechtbank oordeelt dat de vordering op grond van wanprestatie verjaard is, omdat de verjaringstermijn van één jaar is verstreken. Ook de vordering op grond van onrechtmatige daad faalt, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de aangifte onrechtmatig was. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.