In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Duitsland, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres ontving kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar dochter, maar heeft niet tijdig gemeld dat zij in Duitsland werkte. Dit leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen kinderbijslag en de oplegging van een bestuurlijke boete van € 510,-. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat verweerder had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing, gezien haar verwarring over de regels en het feit dat zij zich niet had verrijkt door de terugvordering.
De rechtbank overwoog dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door niet binnen zes weken na aanvang van haar werkzaamheden aan verweerder te melden dat zij in Duitsland werkte. De rechtbank oordeelde dat het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat haar werk in Duitsland invloed had op haar recht op kinderbijslag in Nederland. Verweerder was gehouden om een bestuurlijke boete op te leggen, maar had rekening gehouden met de verwarring van eiseres en de boete verlaagd tot 25% van het benadelingsbedrag.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van het opleggen van de boete af te zien. De rechtbank merkte op dat verweerder bereid was het herzieningsbesluit ambtshalve te herzien indien later zou blijken dat eiseres recht had op kinderbijslag in de betreffende periode. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.