ECLI:NL:RBAMS:2017:1288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7092
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens schending van inlichtingenplicht onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Duitsland, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres ontving kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar dochter, maar heeft niet tijdig gemeld dat zij in Duitsland werkte. Dit leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen kinderbijslag en de oplegging van een bestuurlijke boete van € 510,-. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat verweerder had moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing, gezien haar verwarring over de regels en het feit dat zij zich niet had verrijkt door de terugvordering.

De rechtbank overwoog dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door niet binnen zes weken na aanvang van haar werkzaamheden aan verweerder te melden dat zij in Duitsland werkte. De rechtbank oordeelde dat het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat haar werk in Duitsland invloed had op haar recht op kinderbijslag in Nederland. Verweerder was gehouden om een bestuurlijke boete op te leggen, maar had rekening gehouden met de verwarring van eiseres en de boete verlaagd tot 25% van het benadelingsbedrag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van het opleggen van de boete af te zien. De rechtbank merkte op dat verweerder bereid was het herzieningsbesluit ambtshalve te herzien indien later zou blijken dat eiseres recht had op kinderbijslag in de betreffende periode. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7092

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 3 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) een bedrag van € 2.482,24 wegens te veel ontvangen kinderbijslag van eiseres teruggevorderd en aan eiseres een boete van € 510,- opgelegd.
Bij besluit van 4 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres woont samen met haar partner, [naam] , in Duitsland en ontving op grond van de AKW kinderbijslag voor haar dochter [naam] . Bij besluit van 24 maart 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf mei 2013 geen recht meer heeft op kinderbijslag. Dit omdat eiseres in Duitsland werkt, waardoor het voorrangsrecht op kinderbijslag vanaf de herzieningsdatum in Duitsland ligt, aldus verweerder.
1.2
Op 24 maart 2016 heeft verweerder eiseres bericht voornemens te zijn eiseres op grond van artikel 17a van de AKW een bestuurlijke boete op te leggen van € 1.010,-. Eiseres en haar partner hebben hun zienswijze ingediend.
1.3
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder een bedrag van € 2.482,24 aan teveel ontvangen kinderbijslag over de periode mei 2013 tot en met het tweede kwartaal 2015 van eiseres teruggevorderd. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd omdat zij niet binnen zes weken heeft gemeld dat zij buiten Nederland is gaan werken. Bij de vaststelling van het boetebedrag heeft verweerder rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres door alle informatie van websites en de ontvangen informatie van de Familienkasse in verwarring is geraakt over de regels rond (de meldplicht van) haar mini-job. Daarom heeft verweerder de boete verlaagd van 50% van het benadelingsbedrag naar 25% van het benadelingbedrag en de hoogte van de boete vastgesteld op € 510,-.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder had kunnen en moeten volstaan met een schriftelijke waarschuwing, omdat zij voor de eerste keer informatie over werken buiten Nederland te laat heeft doorgegeven. Ze mocht te goeder trouw in verwarring verkeren over haar rechten en plichten. Daar komt nog bij dat eiseres zich nooit heeft verrijkt omdat verweerder de teveel ontvangen kinderbijslag heeft verrekend met de Duitse kinderbijslag, nog daargelaten dat uit de door verweerder toegezonden overzichten blijkt dat eiseres wel recht had op kinderbijslag ingevolge de AKW.
3.1
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de AKW is de verzekerde verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op kinderbijslag, de hoogte van de kinderbijslag, het geldend maken van het recht op kinderbijslag of op het bedrag van de kinderbijslag, dat wordt betaald.
3.2
Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de AKW legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 15. Ingevolge het tweede lid wordt in dit artikel onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is verleend.
3.3
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 15, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank op grond van het derde lid een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.4
Op grond van artikel 17a, vierde lid, van de AKW kan de Sociale verzekeringsbank afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.
3.5
Op grond van artikel 17a, zevende lid, aanhef en onder a van de AKW kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Ingevolge aanhef en onder b van dit artikel kan de Sociale verzekeringsbank afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen alleen in geschil is of verweerder terecht en op goede gronden een bestuurlijke boete van € 510,- heeft opgelegd wegens schending van artikel 15, eerste lid, van de AKW.
4.2
Vast staat dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet binnen zes weken na aanvang van haar werkzaamheden aan verweerder te melden dat zij in Duitsland werkte. Het had eiseres naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat het hebben van een baan buiten Nederland van invloed kan zijn op het recht op kinderbijslag in Nederland, zodat eiseres dit uit eigen beweging aan verweerder had moeten mededelen. Het is vervolgens aan verweerder om te beoordelen of het hebben van een baan in Duitsland, die door de Familienkasse wordt gekwalificeerd als een mini-job, gevolgen heeft voor haar recht op kinderbijslag in Nederland. Verweerder was in beginsel gehouden om op grond van artikel 17a van de AKW een bestuurlijke boete op te leggen.
4.3
Het schenden van de inlichtingenplicht heeft er in dit geval toe geleid dat eiser te veel kinderbijslag heeft ontvangen. Nu geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de vaststelling van het benadelingsbedrag staat dit in rechte vast. Nu sprake is van een benadelingsbedrag kon verweerder, gelet op het bepaalde in het derde en vierde lid van artikel 17a van de AKW, niet volstaan met het geven een schriftelijke waarschuwing. Dit is door verweerder ter zitting nader toegelicht. Verweerder heeft bij het vaststellen van de hoogte van de boete rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres door alle informatie in verwarring is geraakt waardoor het voor haar niet duidelijk was of zij haar baan al dan niet diende te melden en heeft de boete teruggebracht tot 25% van het benadelingsbedrag. Dat de teveel betaalde kinderbijslag is verrekend met de Duitse kinderbijslag waardoor eiseres zich niet zou hebben verrijkt, vormt geen dringende reden als bedoeld in artikel 17a, zevende lid, aanhef en onder b, van de AKW. Het betoog van eiseres dat uit de door verweerder toegezonden overzichten blijkt dat zij wel recht zou hebben op kinderbijslag, doet aan het voorgaande verder niet af omdat zij niet is opgekomen tegen het herzieningsbesluit. De echtbank merkt op dat verweerder ter zitting wel heeft toegezegd het herzieningsbesluit van 24 maart 2016 – en daarmee ook het bestreden besluit – ambtshalve te zullen herzien indien achteraf komt vast te staan dat er wel recht op kinderbijslag bestond in de periode in geding. De beroepsgronden slagen niet.
5. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.