9.4.Bij de beoordeling van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van een betrokkene maakt verweerder gebruik van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SBMA-systematiek). Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ centraal. Voor het toepassen van de SBMA-systematiek heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (het Compendium) vastgesteld. Blijkens de toelichting betreft dit Compendium deels een werkinstructie/ naslagwerk en deels een beschrijving van verweerders beleid.
Overwegingen van de rechtbank
10. Niet in geschil is dat eiseres op de datum in geding (de achttiende verjaardag van eiseres) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. In geschil is of het ontbreken van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam van aard is.
11. Verweerder heeft niet expliciet aangegeven welke van de vier situaties als omschreven in artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van het Schattingsbesluit zich in dit geval voordoet. Uit de rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep – waarin staat dat sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden op uitsluitend medische gronden – begrijpt de rechtbank dat verweerder van mening is dat in dit geval de situaties als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder c (niet aaneengesloten kunnen werken gedurende ten minste een uur) en d (niet ten minste vier uur per dag belastbaar zijn), van het Schattingsbesluit van toepassing zijn en dat er daarom geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. De vraag of zich ook de situaties als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder a (geen taak kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie) en b (niet over basale werknemersvaardigheden beschikken) voordoen, is door verweerder in het midden gelaten.
12. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vraag of het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam van aard is mede worden bezien in het licht van de situatie op grond waarvan is aangenomen dat er geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. In het geval van eiseres zijn dit dus de situaties als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, van het Schattingsbesluit.
13. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk hebben gemotiveerd dat het op grond van voornoemde twee situaties ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam is. De verzekeringsartsen hebben afdoende toegelicht dat er meerdere behandelopties zijn die nog niet zijn benut en die tot verbetering van de functionele mogelijkheden en belastbaarheid kunnen leiden. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende reden om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De verklaring van de behandelaars bij I-Psy van 2 juni 2016, waarnaar eiseres heeft verwezen, bevat onvoldoende onderbouwing voor de stelling van eiseres dat geen verbetering is te verwachten. Weliswaar heeft I-Psy de behandeling afgesloten omdat deze door onvoldoende medewerking van eiseres niet van de grond is gekomen, maar de behandelaars adviseren wel nadere behandeling door middel van outreachende hulp en verwijzing naar het factteam jeugd van Arkin. Ook hieruit volgt dus dat er nog behandelmogelijkheden zijn en waren. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt dus niet.
14. Dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op grond van de situaties van artikel 1a, eerste lid, onder c en d, van het Schattingsbesluit niet duurzaam is, neemt niet weg dat zich daarnaast ook de situatie van artikel 1a, eerste lid, onder a en/of b, van het Schattingsbesluit kan voordoen en dat op die grond zou kunnen worden aangenomen dat mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (duurzaam) ontbreken. Er hoeft immers maar aan één van de vier criteria uit artikel 1a:1, eerste lid, van het Schattingsbesluit te worden voldaan voor de afwezigheid van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
15. Verweerder heeft in dit geval in het midden gelaten of eiseres een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en of zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. In het aanvullende rapport van de verzekeringsarts van 13 april 2016 is in dit verband overwogen dat een aanvullend arbeidskundig onderzoek niet zinvol is, omdat de inschatting van de verzekeringsarts is dat, gezien de medische feiten, niet tot duurzaamheid zal worden geconcludeerd.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten aanzien van de situaties in artikel 1a, eerste lid, onder a en b, van het Schattingsbesluit niet zonder arbeidskundig onderzoek kunnen concluderen dat geen sprake zal zijn van duurzaamheid. De criteria van het niet kunnen uitvoeren van een taak in een arbeidsorganisatie en het niet over basale werknemersvaardigheden beschikken, hebben een deels arbeidskundig karakter. Datzelfde geldt voor de duurzaamheid van het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie op voornoemde gronden. Het is daarom mede aan de arbeidsdeskundige (in samenspraak met de verzekeringsarts) om hiernaar onderzoek te doen. Verweerder heeft dergelijk onderzoek ten onrechte achterwege gelaten.
Dat bij de beoordeling van de duurzaamheid van de afwezigheid van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie sprake is van verwevenheid tussen de medische en arbeidskundige beoordeling blijkt overigens ook uit de door verweerder zelf gehanteerde gedragslijn, zoals neergelegd in het Compendium. Zo is in de toelichting op pagina 69 van het Compendium is opgenomen: ‘
Een uitspraak over de (on)mogelijkheid in de toekomst arbeidsvermogen te ontwikkelen is in beginsel een zaak voor verzekeringsarts en arbeidsdeskundige samen. Of er sprake is van arbeidsvermogen wordt immers niet uitsluitend door belastbaarheidsaspecten bepaald.’
Bij de toelichting op het stappenplan om te beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, is op pagina 72 daarnaast opgenomen: ‘
Als sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden is het in eerste instantie aan de verzekeringsarts om aan te geven of cliënt op enig moment wel over benutbare mogelijkheden zal kunnen beschikken. Is dat het geval, dan beoordelen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige samen of het al dan niet uitgesloten is dat cliënt aan elk van de vier criteria zal kunnen voldoen om van arbeidsvermogen te kunnen spreken. Verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrekken bij die beoordeling per criterium de relevante beoordelingspunten.’
17. Nu aan het bestreden besluit niet ook arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en in strijd met de geldende schattingssystematiek. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt.
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) tezamen laten onderzoeken of eiseres, indien zij op enig moment over benutbare mogelijkheden zal kunnen beschikken, een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en over basale werknemersvaardigheden beschikt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
19. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of zij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.