ECLI:NL:RBAMS:2017:1578

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
13-751821-16 RK 16-7542
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot oplichting

Op 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon werd verdacht van oplichting. De feiten waar de overlevering op is gebaseerd, vonden plaats op 11 augustus 2015 in Reinsfeld, Duitsland, waar de opgeëiste persoon een lening van 129.000 euro heeft aangevraagd door zich voor te doen als een bona fide lener, terwijl hij niet van plan was de lening terug te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten zoals beschreven in het EAB ook naar Nederlands recht als oplichting kunnen worden gekwalificeerd, en dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante Nederlandse jurisprudentie en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in aanmerking genomen. De verdediging voerde aan dat de feiten niet naar Nederlands recht konden worden gekwalificeerd, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon plaatsvinden, aangezien de opgeëiste persoon ook de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties zijn gegeven voor de uitvoering van de straf in Nederland. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751821-16
RK-nummer: 16/7542
Datum uitspraak: 9 maart 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 augustus 2016 door de Staatsanwaltschaft Trier (Duitsland) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1960
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 januari 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.
Op verzoek van de opgeëiste persoon is het onderzoek geschorst tot 23 februari 2017, omdat hij verklaarde behoefte te hebben aan de bijstand van een tolk in de Turkse taal.
Op 23 februari 2017 is het onderzoek voortgezet en vond het verhoor plaats in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en dit keer ook door een tolk in de Turkse taal.
De raadsman heeft opgemerkt dat de beslistermijn niet is verlengd.
Hoewel hij hieraan geen specifiek gevolg heeft verbonden, stelt de rechtbank vast dat de in artikel 22, eerste lid OLW bedoelde termijn van zestig dagen op grond van lid 3 van dit artikel met dertig dagen kan worden verlengd. Indien deze verlenging nodig is beslist de rechtbank daarover op de zitting en niet al eerder. Zo ook nu: de rechtbank verlengt de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 29 juli 2016, uitgevaardigd door het Kantongerecht Trier.
Dossiernummer: [nummer]
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan één naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB:
Tijdstip/periode van de feiten: 11.08.2015
Plaats(en) delict: Reinsfeld
Toedracht:
De verdachte zorgde ervoor dat de Sparkasse Trier op de dag van het strafbaar feit in het
filiaal in Reinsfeld terwijl hij zijn in werkelijkheid niet bestaande bereidheid tot terugbetaling
veinsde en zijn eveneens in werkelijkheid niet bestaande voornemen om een gedeeltelijk
bedrag van de kredietbedragen voor de uitvoering van renovatiemaatregelen betreffende de
door hem aangekochte woning [adres] , hem een lening ter hoogte van 79.000 € alsook een bijkomende lening ter hoogte van 50.000 € - in totaal: 129.000 € - te verlenen. In de daaropvolgende tijd gebruikte hij overeenkomstig zijn vooraf opgemaakt plan, de financiële middelen niet voor de renovatiewerken, noch betaalde hij de door hem
verschuldigde termijnen voor de aflossing van de lening.

4.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Civiele wanprestatie.De raadsman heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid op grond van artikel 7 OLW niet is voldaan. Het in het EAB omschreven feit levert naar zijn mening een civiele wanprestatie op, nu het gaat om de niet-nakoming van de verplichtingen aangegaan op grond van een bancaire lening door de opgeëiste persoon. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank stelt allereerst vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht door de uitvaardigende autoriteit is aangeduid als een lijstfeit. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Slechts in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank is van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit, uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens in redelijkheid het feit als lijstfeit heeft aangemerkt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet dan ook achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Der leitende Oberstaatsanwalt Trier heeft bij brief van 20 december 2016 de volgende garantie gegeven:
"It is assured that [opgeëiste persoon] , in the case of a final conviction in the Federal Republic of Germany, will be returned to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of execution of sentence on the basis of the Councils Framework Decision 2008/909/JHA from 27th of november 2008".
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (hierna: WETS) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Standpunt raadsman
De omschrijving van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht is niet te kwalificeren naar Nederlands recht, in aanmerking genomen de Nederlandse jurisprudentie met betrekking tot ‘oplichting’. Hij heeft daarbij verwezen naar twee arresten van de Hoge Raad van respectievelijk 2 november 2010, NJ 2010/600 en van 22 februari 2011, NJ 2011/102. Indien het feit niet naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd, wordt niet voldaan aan de in artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f van de WETS genoemde voorwaarde en moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt officier van justitieHet feitencomplex is wel naar Nederlands recht te kwalificeren als ‘oplichting’.
Uit de jurisprudentie op dit artikel is af te leiden dat het moet gaan om meer dan het zich ‘slechts’ voordoen als een bona fide lener. Dat is hier het geval. Niet alleen heeft de opgeëiste persoon zich bij het bankfiliaal in Reinsfeld ten onrechte gepresenteerd als een bona fide lener en daarmee een valse hoedanigheid aangenomen, maar ook heeft hij de bank voorgesponnen dat de lening bestemd was voor de renovatie van een woning en dit was een ‘samenweefsel van verdichtsels’.
Oordeel rechtbankDe rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van het in het EAB omschreven feitencomplex en neemt in aanmerking de Nederlandse jurisprudentie en het arrest van 11 januari 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (Grundza)).
De rechtbank stelt vast dat uit de feitsomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht zich bij het bankfiliaal te Reinsfeld te hebben voorgedaan als een persoon die een geldlening wenste aan te gaan maar dat hij op dat moment al niet van plan was deze lening ooit terug te betalen. Dit valt onder het ‘aannemen van een valse hoedanigheid’ als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht (Sr). Voorts heeft de opgeëiste persoon bij het aangaan van deze lening verklaard dat hij met gebruik van deze lening een woning wilde renoveren. Ook dit was in strijd met de waarheid en kan gezien worden als het ‘aanwenden van een samenweefsel van verdichtsels’ als bedoeld in artikel 326 Sr.
Op grond van deze bevindingen valt naar Nederlandse jurisprudentie niet uit te sluiten dat het feitencomplex onder de Nederlandse kwalificatie van artikel 326 Sr valt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de voorwaarde van dubbele strafbaarheid is voldaan, nu de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het door de uitvaardigende justitiële autoriteit omschreven feitencomplex, als zodanig ook op het grondgebied van de uitvoerende staat kunnen worden bestraft indien dat feit op dat grondgebied zou hebben plaatsgevonden (Grundza).
Hiermee is tevens vastgesteld dat is voldaan aan de in artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f WETS gestelde voorwaarde, nu het onder 4 bedoelde feit naar Nederlands recht strafbaar is en kan worden gekwalificeerd als
oplichting.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Schending van artikel 17, derde lid OLW

Standpunt raadsmanAan de opgeëiste persoon is niet de mededeling van rechten in een voor hem begrijpelijke taal gedaan. Dit is een onherstelbaar vormverzuim.
Standpunt officier van justitieHet verzuim dat de raadsman bedoelt valt niet onder de categorie (onherstelbare) vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). Welk gevolg verbindt de raadsman aan zijn vaststelling? Een weigeringsgrond kan dit niet opleveren.
Oordeel rechtbankHetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht levert geen weigeringsgrond op. Reeds om die reden faalt het verweer.
De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op:
de opgeëiste persoon heeft zich noch bij zijn verhoor bij de politie, noch bij zijn verhoor door de rechter-commissaris laten bijstaan door een tolk in de Turkse taal, noch heeft hij daarom op enig moment verzocht. Hij heeft niet de indruk gewekt dat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Dat hoefde geen verbazing te wekken want de opgeëiste persoon woont en werkt al vele jaren in Nederland en heeft naast de Turkse, ook de Nederlandse nationaliteit.
Evenmin heeft hij de indruk gewekt dat hij niet begreep waar het EAB over ging. In tegendeel, tegen de politie heeft hij verklaard dat hij er vanuit ging dat de zaak handelde om een betalingsachterstand bij het afbetalen van een woning die hij in Duitsland had gekocht.
Pas op het moment dat de behandeling ter zitting aanving, op 17 januari 2017, heeft de raadsman om een tolk in de Turkse taal verzocht. Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden had hij dit in een eerder stadium kunnen en feitelijk moeten doen . De rechtbank heeft zich om die reden genoodzaakt gezien de behandeling aan te houden tot 23 februari 2017 opdat de opgeëiste persoon met bijstand van een tolk kon worden gehoord.
Ter zitting van 23 februari 2017 heeft de raadsman verzocht om een vertaling van het EAB in de Turkse taal en heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder hier overigens een consequentie aan te verbinden.
Van een dergelijk verzuim is geen sprake, zeker niet nu niet eerder is gebleken dat de opgeëiste persoon de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerste, terwijl het verzoek om een tolk pas op 17 februari 2017
ter zittingwerd gedaan en daarmee tardief is.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Staatsanwaltschaft Trier (Duitsland)
ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J. Edgar en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.