In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, woonachtig in Spanje, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiseres, die de Nederlandse nationaliteit heeft, had een aanvraag om kinderbijslag ingediend voor haar kinderen, geboren in 2015. De aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank toegewezen, maar de eiseres was het niet eens met de ingangsdatum van de toekenning, die was vastgesteld op het tweede kwartaal van 2014. Eiseres stelde dat zij recht had op terugwerkende kracht van vijf jaar, gebaseerd op Europese rechtspraak, en dat zij niet eerder op de hoogte was gesteld van haar recht op kinderbijslag door haar ex-partner.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een 'bijzonder geval' dat rechtvaardigde dat de terugwerkende kracht verder zou reiken dan één jaar. De rechtbank stelde vast dat eiseres, ondanks haar verblijf in Spanje, de Nederlandse nationaliteit had en dat zij op de hoogte had kunnen zijn van haar rechten, gezien het feit dat het beleid van de Sociale verzekeringsbank in 2012 was gewijzigd. De rechtbank concludeerde dat de onbekendheid van eiseres met haar recht op kinderbijslag niet verschoonbaar was, en dat zij niet tijdig een aanvraag had ingediend. Hierdoor was de beperking van de terugwerkende kracht tot één jaar terecht.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 maart 2017, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.