ECLI:NL:RBAMS:2017:1585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6968
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning kinderbijslag en terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, woonachtig in Spanje, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiseres, die de Nederlandse nationaliteit heeft, had een aanvraag om kinderbijslag ingediend voor haar kinderen, geboren in 2015. De aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank toegewezen, maar de eiseres was het niet eens met de ingangsdatum van de toekenning, die was vastgesteld op het tweede kwartaal van 2014. Eiseres stelde dat zij recht had op terugwerkende kracht van vijf jaar, gebaseerd op Europese rechtspraak, en dat zij niet eerder op de hoogte was gesteld van haar recht op kinderbijslag door haar ex-partner.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een 'bijzonder geval' dat rechtvaardigde dat de terugwerkende kracht verder zou reiken dan één jaar. De rechtbank stelde vast dat eiseres, ondanks haar verblijf in Spanje, de Nederlandse nationaliteit had en dat zij op de hoogte had kunnen zijn van haar rechten, gezien het feit dat het beleid van de Sociale verzekeringsbank in 2012 was gewijzigd. De rechtbank concludeerde dat de onbekendheid van eiseres met haar recht op kinderbijslag niet verschoonbaar was, en dat zij niet tijdig een aanvraag had ingediend. Hierdoor was de beperking van de terugwerkende kracht tot één jaar terecht.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 maart 2017, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Spanje), eiseres

(gemachtigde: mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Kort-Schenk).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het tweede kwartaal van 2014 toegewezen.
Bij besluit van 27 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit en is woonachtig in Spanje. Op 21 juni 2015 heeft eiseres een aanvraag om kinderbijslag ingediend ten behoeve van haar kinderen [naam] , geboren op [geboortedatum] en [naam] , geboren op [geboortedatum] .
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder vanaf het tweede kwartaal van 2014 kinderbijslag aan eiseres toegekend, omdat haar (ex) partner woont of werkt in Nederland en daarom is verzekerd voor de kinderbijslag.
1.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de toekenning van kinderbijslag. Zij stelt dat zij naar aanleiding van Europese rechtspraak aanspraak maakt op terugwerkende kracht van de kinderbijslag van vijf jaar. Zij heeft niet eerder kunnen weten dat zij recht had op kinderbijslag omdat dit recht pas na de geboorte van haar kinderen is ontstaan en zij door haar ex-partner verkeerd is geïnformeerd over haar recht op kinderbijslag.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het recht op kinderbijslag wordt op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW in beginsel vastgesteld over tijdvakken gelegen binnen het jaar voorafgaand aan de dag waarop verweerder de aanvraag heeft ontvangen. Over de periode daarvoor kan alleen kinderbijslag worden toegekend als er sprake is van een bijzonder geval en van hardheid. Volgens verweerder is er geen sprake van een bijzonder geval, omdat eiseres in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. Dat eiseres dacht dat zij geen recht had, komt voor haar eigen rekening. Eiseres heeft op [plaatsnaam] de beschikking over internet en andere soorten media, waardoor zij op de hoogte kon zijn van haar eventuele recht. Eiseres heeft alleen niet eerder geïnformeerd naar haar rechten, omdat zij zich vanaf 2009 heeft berust op de informatie die zij kreeg van haar ex-partner waardoor zij geen verdere actie heeft ondernomen. De onbekendheid van eiseres met een mogelijk recht op kinderbijslag acht verweerder dan ook niet verschoonbaar.
2. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in het beleid van verweerder, waardoor haar kinderbijslag dient te worden toegekend met terugwerkende kracht van vijf jaar vanaf het moment van de aanvraag. Eiseres is zelf niet verzekerd voor de AKW, waardoor zij net als in Spanje geen recht heeft op kinderbijslag. De late aanvraag is een gevolg van onbekendheid met haar recht op kinderbijslag dat voortvloeit uit het arrest Slanina van het Europees Hof van Justitie (HvJ EU, 26-11-2009, C-363/08, USZ 2010/19). Aan dit arrest is volgens eiseres niet op brede schaal bekendheid gegeven en verweerder heeft eerst in 2012 de uit het arrest voortvloeiende consequenties in beleidsregels vastgesteld. Op grond van deze omstandigheden lag het niet voor de hand dat zij kon weten dat zij aanspraak had op kinderbijslag, aldus eiseres.
3.1
De rechtbank stelt vast dat op grond van beleidsregel SB1071 van verweerder er sprake is van een bijzonder geval indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen of indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op kinderbijslag en deze onbekendheid verschoonbaar was. De Centrale Raad van Beroep heeft dit in de uitspraak van 24 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1405) geen onjuiste uitleg van het begrip bijzonder geval geacht.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiseres geen sprake van een “bijzonder geval”, omdat de onbekendheid met haar mogelijke recht op kinderbijslag niet verschoonbaar is. Eiseres woont weliswaar in Spanje, maar heeft de Nederlandse nationaliteit. Hoewel het recht op kinderbijslag van eiseres voortvloeit uit het door haar aangehaalde arrest, heeft zij eerst op 21 juni 2015 een aanvraag ingediend en aangevoerd dat zij destijds niet juist is geïnformeerd door haar ex-partner. Door eerst op de genoemde datum een aanvraag in te dienen bij verweerder – terwijl verweerder zijn beleid bovendien reeds in 2012 heeft gewijzigd en gepubliceerd – en niet binnen één jaar, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen beroep toekomt op het zijn van een “bijzonder geval”. Nu geen sprake is van verschoonbare onbekendheid en derhalve geen bijzonder geval, had verweerder niet hoeven te beoordelen of het van hardheid zou getuigen de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiseres terecht kinderbijslag toegekend zonder verdere terugwerkende kracht dan één jaar. Het beroep is ongegrond.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.