ECLI:NL:RBAMS:2017:1595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
13/654148-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en behandeling van verdachte na steekincident in bioscoop

Op 14 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man die op 30 augustus 2016 in de bioscoop The Movies in Amsterdam drie personen met een mes heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van deskundigen die concludeerden dat de verdachte leed aan een psychose ten tijde van de feiten. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte opzettelijk de slachtoffers van het leven had willen beroven, maar wel dat hij hen zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De verdachte werd voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst ter behandeling van zijn psychische aandoening. Daarnaast werd een mes dat bij de feiten was gebruikt, onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partijen, slachtoffers van de steekpartij, kregen schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank de vorderingen van de slachtoffers beoordeelde en gedeeltelijk toekende. De rechtbank legde ook verplichtingen op aan de verdachte voor de betaling van de schadevergoedingen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654148-16 (Promis)
Datum uitspraak: 14 maart 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. L.M.A. Schwartz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of de borst en/of het (rechter) been heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
3.
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 3] eenmaal of meermalen in de buik, in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden;
4.
hij op of omstreeks 30 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand en zichtbaar voor voornoemde [slachtoffer 4] , op voornoemde [slachtoffer 4] afgelopen en/of voornoemde [slachtoffer 4] op korte afstand genaderd (waarbij voornoemde [slachtoffer 4] uit angst naar achteren is gelopen om afstand te nemen van de verdachte en/of tengevolge waarvan zij ten val is gekomen);

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het/de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van drie pogingen tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 impliciet primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijsoverweging bedreiging en vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een bedreigende situatie doen ontstaan door, nadat hij buiten bij de ingang van bioscoop The Movies twee personen gestoken vervolgens met een mes zichtbaar in zijn hand The Movies is ingelopen, waar op dat moment een feest aan de gang was. Deze bedreigende situatie volgt onder meer uit de verklaring van [getuige 1] (p. 72) en ook uit die van [getuige 2] (p. 76), die de situatie vergelijkt met een “horrorfilm”. De dreiging die van verdachte uitging gold ook voor [slachtoffer 4] , die op dat moment bij de ingang stond en even daarvoor zelf had gezien dat verdachte de eerste persoon met een mes had gestoken en de andere persoon bloedend naar binnen had zien komen. Uit de verklaring van [slachtoffer 4] blijkt dat zij verdachte op zich af zag lopen waarbij hij haar tot ongeveer een meter afstand is genaderd , dat zij bang was dat hij haar zou gaan steken en dat zij dacht “nu ben ik aan de beurt”. Zij heeft verder verklaard dat zij “nee, nee, niet doen” heeft geroepen en heeft geprobeerd een paaltje naar hem toe te gooien, dat zij heeft geprobeerd achteruit van hem weg te lopen, daarbij is gestruikeld, dat zij vervolgens is opgekrabbeld en tussen de mensen door verder The Movies is ingerend (p. 65, 97 en los opgenomen verklaring van 3 november 2016). Naar het oordeel van de rechtbank is het gedrag van verdachte zodanig geweest dat bij [slachtoffer 4] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij ook haar met het mes zou steken en ernstig zou verwonden. De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer 4] bewezen.
Evenals in het geval van de eerste drie ten laste gelegde feiten, acht de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging niet bewezen dat de (al dan niet voorwaardelijke) opzet van verdachte was gericht op het doden van de slachtoffers. Daarom acht de rechtbank de impliciet primair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht niet bewezen en spreekt zij verdachte daarvan vrij.
4.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 30 augustus 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken;
2.
op 30 augustus 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] meermalen met een mes in de buik en de borst en het rechterbeen heeft gestoken;
3.
op 30 augustus 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 3] eenmaal in de buik heeft gestoken;
4.
op 30 augustus 2016 te Amsterdam, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand en zichtbaar voor voornoemde [slachtoffer 4] , voornoemde [slachtoffer 4] op korte afstand genaderd waarbij voornoemde [slachtoffer 4] uit angst naar achteren is gelopen om afstand te nemen tengevolge waarvan zij ten val is gekomen.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De raadsman heeft volledige ontoerekeningsvatbaarheid en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag naar de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van 27 november 2016 en 28 november 2016 opgesteld door respectievelijk I. Sporre, arts in opleiding onder supervisie van I. Maksimovic, psychiater en door M.C. Schipper, psycholoog, en de door de twee laatstgenoemde deskundigen ter zitting gegeven toelichtingen.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, te weten een psychose niet anders omschreven en dat dit ziektebeeld bij verdachte ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. Er kan derhalve worden uitgegaan van de aanwezigheid van deze ziekelijke stoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De deskundigen hebben aangegeven dat zij geen concreet antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre de psychose de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed omdat verdachte zegt zich niets te kunnen herinneren van zijn gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.Er kan daarom geen causaal verband worden gelegd. De deskundigen hebben zich om deze reden onthouden van een advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid. In het psychiatrisch rapport staat vermeld dat hypothetisch kan worden gesteld dat het niet onaannemelijk is dat de doorwerking van de psychose in het ten laste gelegde zeer substantieel was en wellicht volledig. Ter terechtzitting heeft de psychiater dit als volgt toegelicht. Verdachte zou in een waan kunnen hebben verkeerd - bijvoorbeeld dat iemand hem kwaad heeft willen doen - waardoor zijn gedragingen geheel uit het ziektebeeld voortvloeien ofwel, als er niet een zodanige waan is, er in ieder geval sprake is geweest van invloed op de organisatie van denken en handelen waardoor hij zijn wil niet volledig heeft kunnen bepalen. Schipper heeft zich ter terechtzitting bij dit standpunt aangesloten en gesteld dat gezegd kan worden dat tenminste sprake is geweest van verminderde toerekeningsvatbaarheid en wellicht zelfs van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Naast deze bevindingen heeft de rechtbank acht geslagen op het gedrag van verdachte tijdens het ten laste gelegde, zoals beschreven door meerdere aangevers en getuigen, waaronder het feit dat verdachte zonder concrete aanleiding op het eerste slachtoffer begon in te steken, hij voorafgaand, tijdens en na zijn daden geen woord sprak, hij een verwarde, verwilderde blik had en dwars door mensen heen leek te kijken, hij aan het bebloede mes likte en hij na zijn daden niet is weggevlucht. Verder heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat Schipper in haar rapport heeft geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat verdachte zijn geheugenverlies simuleert.
Op basis van de aard en omvang van de stoornis, de bevindingen van de deskundigen en de omstandigheden zoals beschreven door de aanwezigen bij het ten laste gelegde, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte volledig vanuit de bij hem vastgestelde stoornis heeft gehandeld. De rechtbank zal daar van uitgaan.
Het bewezen geachte kan verdachte daarom wegens een ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens in het geheel niet worden toegerekend
.Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de maatregelen

8.1.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest. Nu de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging komt de rechtbank aan strafoplegging niet toe. Bezien dient te worden of ter beveiliging van de maatschappij een maatregel dient te worden opgelegd. De psycholoog en de psychiater hebben zich in hun rapportages en ook ter zitting van een advies hieromtrent onthouden.
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Hij heeft aangevoerd dat verdachte een behandeling wenst en dat zijn ouders hier ook achter staan.
De rechtbank acht na te noemen maatregel op zijn plaats, omdat zij van oordeel is dat verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen. Dit is af te leiden uit de door hem gepleegde feiten alsook uit de door de bovengenoemde deskundigen benoemde factoren die het gevaar van herhaling in het algemeen vergroten, zoals een niet goed behandelde stoornis, een beperkt ziektebesef, therapie-ontrouw, drugsgebruik, gebrek aan adequate dagbestedingen financiële en huisvestingsproblemen. Deze factoren doen zich bij verdachte voor. .
De rechtbank wijst op de in het psychiatrisch rapport met het oog op het welzijn van de verdachte omschreven behandeling. De psychiater verwacht kortgezegd dat behandeling in een klinische setting noodzakelijk is om verdachte goed te kunnen instellen op medicatie en een start te maken met psycho-educatie en het leren omgaan met de psychotische kwetsbaarheid.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te worden geplaatst.
8.2.
Onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 mes, itemnummer 5244498, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de bewezen geachte feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8.3.
Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
8.3.1.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 738,83 aan materiële schadevergoeding en € 1.300,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1, impliciet subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks zowel materiële als immateriële schade is toegebracht.
De vordering is, wat betreft de materiële schade deels betwist. De verdediging heeft erop gewezen dat de benadeelde partij bij zijn vordering heeft vermeld dat een deel van de kosten voor de hepatitis vaccinatie (totale kosten € 107,83) zouden worden vergoed door de zorgverzekering. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij evenwel toegelicht dat dit niet het geval is, waarvan de rechtbank uitgaat Voor het overige is de vordering niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2016.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.3.2.
De benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 534,55 aan materiële schadevergoeding en € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft primair betoogd dat het vereiste rechtstreeks verband tussen de onder 4 bewezenverklaarde bedreiging en de schade ontbreekt.
De rechtbank maakt voor de vraag of dit verband bestaat onderscheid tussen de schade door het letsel aan de hand en de psychische schade.
Ten aanzien van het handletsel heeft [slachtoffer 4] verklaard dat zij niet precies weet hoe dit is ontstaan. De rechtbank begrijpt uit haar verklaringen dat zij na de gebeurtenissen het letsel aan haar hand heeft opgemerkt en dat zij veronderstelt dat dit ofwel is ontstaan toen zij probeerde het paaltje naar verdachte te gooien, ofwel door haar val nadat zij achteruit lopend was gestruikeld. Nu sprake is van een veronderstelling kan reeds daarom niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of en in hoeverre er een verband is met de bedreiging. De vordering ten aanzien van de materiële schade als gevolg van het letsel aan de hand, zal niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Hetzelfde geldt voor dat deel van de immateriële schade dat uit het lichamelijk letsel aan de hand voortkomt.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade, voorzover die niet voortvloeit uit het letsel aan de hand, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat deze het gevolg is van de dreiging die de benadeelde partij heeft ondervonden. Uit de toelichting van [slachtoffer 4] en de slachtofferverklaring die zij ter zitting heeft voorgelezen volgt dat zij psychisch nog steeds gevolgen van de bedreiging ondervindt en dat deze gevolgen rechtstreeks daaruit voortkomen. De huisarts heeft de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) gesteld.
De raadsman heeft subsidiair niet bestreden dat [slachtoffer 4] psychische schade heeft geleden, maar betoogd dat deze op een substantieel lager bedrag moet worden vastgesteld dan is gevorderd. De rechtbank overweegt dat niet precies kan worden onderscheiden in hoeverre de psychische schade voortvloeit uit de enkele bedreiging en in hoeverre uit het voortdurende letsel aan de hand. Naar het oordeel van de rechtbank dient de rechtstreeks uit de bedreiging voortvloeide schade naar billijkheid te worden geschat op een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2016.
De benadeelde partij zal voor het overige ook ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert ook voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36c, 36d, 36f, 37, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 impliciet primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1, 2 en 3, impliciet subsidiair
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
4, impliciet subsidiair
bedreiging met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. mes, itemnummer 5244498
Gelast de teruggave aan de beslagenen van:
1. blouse, itemnummer 5244499
1. shirt, itemnummer 5244501
7 papieren zakken kleding, itemnummer 5244504
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] ,toe tot een bedrag van € 2.038,83 (tweeduizend achtendertig euro en drieëntachtig cent), bestaande uit € 738,38 aan materiële en € 1.300 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 2.038,83 (tweeduizend achtendertig euro en drieëntachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , toe tot een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] , te betalen de som van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2017.