ECLI:NL:RBAMS:2017:1614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
AWB 17/260
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige besluitvorming en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure inzake maatschappelijke ondersteuning

Op 8 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiseres had op 18 november 2016 een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van een Uitstroom Maatschappelijke Opvang woning (UMO) vanwege haar verblijf in een crisisopvang met haar twee kinderen. Verweerder heeft echter niet tijdig beslist op deze aanvraag, wat eiseres noopte om op 12 januari 2017 beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank oordeelde dat de door eiseres geschetste situatie, waarin zij en haar kinderen in een ongeschikte en onveilige omgeving verblijven, een spoedeisend geval vormt. De rechtbank stelde vast dat verweerder in gebreke was gebleven door niet binnen de wettelijk vereiste termijn te beslissen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 123,75, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. H.M. de Roo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Dienst Wonen, Zorg en Samenleven, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij beroepschrift van 12 januari 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Feiten en omstandigheden

2. Eiseres verblijft sinds september 2015 samen met haar twee kinderen in de crisisopvang in [het gebouw] te Amsterdam. Eiseres heeft op 18 november 2016 een aanvraag ingediend bij verweerder en verzocht met spoed een Uitstroom Maatschappelijke Opvang woning (UMO) of vergelijkbare (tijdelijke) maatwerkvoorziening toe te kennen.
3. Op 13 december 2016 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft eiseres op 12 januari 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, te bepalen dat eiseres een maatwerkvoorziening wordt geboden per onmiddellijk, een dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen in de kosten van het geding.

Wettelijk kader

4.1
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
4.2
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.3
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4.4
Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitsprak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Op grond van het derde lid kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
4.5
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 voert, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Op grond van het negende lid van dit artikel kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
4.6
Op grond van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 beslist het college in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
Oordeel rechtbank
5.1
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 13 januari 2017 verzocht binnen twee weken de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarbij heeft de rechtbank er op gewezen dat als verweerder niet voldoet aan dit verzoek, de rechtbank op grondslag van de beschikbare stukken op het beroep zal beslissen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ingediend. Daarom zal de rechtbank op grond van het dossier beslissen.
5.2
Ter onderbouwing van haar melding heeft eiseres onder andere naar voren gebracht dat zij sinds september 2015 samen met haar twee kinderen verblijft in een crisisopvang te Amsterdam. In de kamer bevinden zich drie stapelbedden en een tafel met vier stoelen. Er is er nauwelijks beweeg- en leefruimte, geen gelegenheid om te koken en geen privacy. Ook is er veel geluidsoverlast en kunnen de kinderen geen huiswerk maken. Eiseres heeft bij haar melding aangewezen op haar psychische problemen.
5.3
De rechtbank overweegt dat in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 is bepaald dat in spoedeisende gevallen verweerder na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening overgaat in afwachting van de uitkomst van het in 5.4.1 bedoelde onderzoek. De door eiseres omschreven klachten en problemen sluiten voorshands niet uit dat sprake is van een spoedeisend geval. Nu er in het dossier geen aanknopingspunten zijn om anders te oordelen, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van een spoedeisend geval.
5.4
Vast staat dat verweerder niet heeft beslist op de melding van eiseres om met spoed een maatwerkvoorziening te treffen. Op grond van artikel 6:12 van de Awb kan worden opgekomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal beoordelen of sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit tot het treffen van een maatwerkvoorziening.
5.5
Allereerst dient beoordeeld te worden welke beslistermijn in dit geval van toepassing is. Uit artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 volgt dat de procedure om een voorziening op grond van de Wmo 2015 te verkrijgen, start met een melding. Dat is niet anders indien de melder een beroep doet op een tijdelijke voorziening. Artikel 4:13 van de Awb, dat ziet op de beslistermijn op een aanvraag, is daarom niet van toepassing. Artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 bepaalt echter dat onverwijld dient te worden beslist. Op grond van de bewoording en de strekking van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 dient te worden bepaald wat onverwijld is. Uit de bewoording blijkt dat het moet gaan om een voorziening die terstond nodig is. Gelet hierop en gezien de korte duur van de “normale” meldingsprocedure, acht de rechtbank de door eiseres genoemde termijn van twee weken niet onjuist.
5.6
De melding van eiseres is van 18 november 2016. Op 13 december 2016 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar melding. De rechtbank is niet gebleken dat is beslist door verweerder. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden, alsnog een besluit bekendmaakt. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
5.7
Met betrekking tot het verzoek van eiseres om de dwangsom die is verbeurd vast te stellen overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de rechtbank heeft overwogen in overweging 5.5, start de procedure ter verkrijging van een voorziening op grond van de Wmo 2015 niet met een aanvraag, maar met een melding. Artikel 4:17 van de Awb is daarom niet van toepassing. Gelet hierop is geen dwangsom verbeurd.
5.8
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 123,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 0,25). Tevens dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 123,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van D. Sevil, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2017.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.