ECLI:NL:RBAMS:2017:162
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening alcoholmisbruik rijbewijs
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een jong bestuurder, had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na een aanhouding op 20 november 2015, waarbij hij een te hoog ademalcoholgehalte van 1,461 promille had. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 3 januari 2017 heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij afhankelijk was van zijn rijbewijs en dat het enkele feit van het aangetroffen promillage onvoldoende was om alcoholmisbruik aan te nemen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, waarbij de spoedeisendheid van het verzoek werd afgewogen tegen de belangen van de verkeersveiligheid. De rechter heeft vastgesteld dat de psychiater die het geschiktheidsonderzoek had uitgevoerd, voldoende aanwijzingen had gevonden voor alcoholmisbruik in ruime zin. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rapportage van de psychiater geen gebreken vertoonde en dat verzoeker niet had aangetoond dat zijn bezwaar een redelijke kans van slagen had. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de diagnose alcoholmisbruik en de criteria die daarbij gelden voor beginnende bestuurders. De voorzieningenrechter concludeerde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het rijgedrag van verzoeker en de vastgestelde alcoholtolerantie, voldoende grond vormden voor de beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.