Op 15 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een Belgische eiseres en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De eiseres, die sinds 1998 in België woont en een ouderdomspensioen ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het CAK om haar een buitenlandbijdrage op te leggen voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK, als rechtsopvolger van het Zorginstituut Nederland, terecht de buitenlandbijdrage heeft vastgesteld, omdat eiseres als verdragsgerechtigde werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van een prevalerend recht op zorg ten laste van België, ondanks haar argumenten dat zij altijd correct heeft opgegeven en dat er fouten zijn gemaakt in de registratie van haar situatie. De rechtbank concludeerde dat de regelgeving omtrent de buitenlandbijdrage dwingendrechtelijk is en dat het CAK niet anders kon handelen dan op basis van de door de Belgische verzekeringsinstelling verstrekte gegevens. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.