ECLI:NL:RBAMS:2017:1622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5398
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet door een in België woonachtige eiseres

Op 15 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een Belgische eiseres en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De eiseres, die sinds 1998 in België woont en een ouderdomspensioen ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het CAK om haar een buitenlandbijdrage op te leggen voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK, als rechtsopvolger van het Zorginstituut Nederland, terecht de buitenlandbijdrage heeft vastgesteld, omdat eiseres als verdragsgerechtigde werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van een prevalerend recht op zorg ten laste van België, ondanks haar argumenten dat zij altijd correct heeft opgegeven en dat er fouten zijn gemaakt in de registratie van haar situatie. De rechtbank concludeerde dat de regelgeving omtrent de buitenlandbijdrage dwingendrechtelijk is en dat het CAK niet anders kon handelen dan op basis van de door de Belgische verzekeringsinstelling verstrekte gegevens. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: [naam] ),
en
het Centraal Administratiekantoor (CAK), als rechtsopvolger van het Zorginstituut Nederland,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulder).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve jaarafrekening voor de bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het zorgjaar 2012 vastgesteld.
Bij besluit van 13 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2017. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Als gevolg van de inwerkingtreding van de “Wet Wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK” (Staatsblad 2016, nr. 173) oefent het CAK per 1 januari 2017 een deel van de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend.
2.1
Eiseres is geboren op [geboortedatum] en is samen met haar echtgenoot, [naam] , sinds 1998 woonachtig in België. Zij ontvangt sinds maart 2010 van de Sociale verzekeringsbank op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) een ouderdomspensioen.
2.2
Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de definitieve door eiseres ingevolge de Zvw verschuldigde bijdrage over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 vastgesteld op een bedrag van € 922,04 (de buitenlandbijdrage). Verweerder heeft daarnaast vastgesteld dat eiseres een bedrag van in totaal € 336,12 terugkrijgt.
3. In beroep heeft eiseres, samengevat weergegeven, aangevoerd zij in België als zelfstandige werkt en ook pensioen ontvangt waardoor het prevalerend recht op haar van toepassing is. Zij heeft in Nederland, maar ook in België altijd alles correct opgegeven en zich bij betreffende instanties aangemeld. De omstandigheid dat er met de registratie daarvan kennelijk fouten zijn gemaakt behoort niet voor haar rekening en risico te komen, aldus eiseres. Volgens eiseres is zij de buitenlandbijdrage dan ook niet verschuldigd.
4.1
Op 1 mei 2010 is de EG-Verordening 883/2004 van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (de Verordening) in werking getreden. De Verordening vervangt de EG-Verordening 1408/71. Nu het bestreden besluit betrekking heeft op een tijdvak gelegen ná 1 mei 2010, is de nieuwe Verordening van toepassing.
4.2
Ingevolge artikel 24 van de Verordening ontvangt degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voorzover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.
4.3
In artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat ingeval de pensioengerechtigde enkel recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één lidstaat, het bevoegde orgaan van deze lidstaat de kosten voor zijn rekening neemt.
4.4
Artikel 30, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat het orgaan van een lidstaat dat krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving belast is met het inhouden van de premies of bijdragen ter dekking van prestaties bij ziekte en van moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, slechts deze premies of bijdragen, welke worden berekend overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving, kan heffen en innen voorzover de kosten voor de verstrekkingen die moeten worden verleend krachtens de artikelen 23 tot en met 26, worden gedragen door een orgaan van genoemde lidstaat.
4.5
In artikel 31 van de Verordening is bepaald dat de artikelen 23 tot en met 30 niet van toepassing zijn op een pensioengerechtigde die op grond van de Wetgeving van een lidstaat wegens het verrichten van werkzaamheden al dan niet in loondienst recht hebben op prestaties.
4.6
Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zvw, voor zover hier van belang, zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd.
5.1
Het geschil ziet op de vraag of verweerder eiseres in de te beoordelen periode, 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012, terecht als verdragsgerechtigde heeft aangemerkt op grond waarvan zij de buitenlandbijdrage is verschuldigd.
5.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde van belang woonachtig was in België en een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontving. Dit ouderdomspensioen van eiseres is een wettelijk pensioen dat door Nederland wordt betaald en, indien eiseres in Nederland zou wonen, zij op basis hiervan een wettelijk recht op prestaties zou hebben. Gelet hierop heeft eiseres op grond van artikel 24 van de Verordening als verdragsgerechtigde in België recht op geneeskundige zorg of vergoeding van de kosten ervan ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is eiseres op grond van artikel 30, eerste lid, van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 69, tweede lid, van de Zvw een buitenlandbijdrage verschuldigd. De verzekeringsinstelling in België, [naam] , heeft dit recht op zorg door middel van een zogenoemd E121-formulier op 5 november 2010 bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres dan ook terecht als verdragsgerechtigde aangemerkt. Dat eiseres in de periode in geding in België inkomsten had als zelfstandige, hetgeen overigens niet in geschil is, en aldaar pensioen ontving maakt niet dat daarmee automatisch sprake was van een prevalerend recht. Het is aan het woonland om te bepalen of eiseres dientengevolge volgens de wetgeving van het woonland recht heeft op een wettelijke ziektekostenverzekering en om verweerder hierover te informeren. [naam] heeft middels het zogenoemd E108-formulier op 18 december 2013 aangegeven dat eiseres vanaf 1 oktober 2012 niet meer als verdragsgerechtigde ten laste van Nederland kan worden aangemerkt, omdat zij op grond van de Belgische wetgeving recht heeft op een wettelijke ziektekostenverzekering. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat in het geding zijnde periode geen sprake was van een prevalerend recht op grond waarvan eiseres een zelfstandige recht had op medische zorg ten laste van België. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres als verdragsgerechtigde een buitenlandbijdrage over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 is verschuldigd. De beroepsgrond faalt.
5.3
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het betoog van eiseres ter zitting, namelijk dat zij altijd alles correct heeft opgegeven wat van belang kon zijn en de feitelijke situatie voor 1 oktober 2012 niet anders was omdat zij toen ook in België als zelfstandige heeft gewerkt maar er met de registratie daarvan fouten zijn gemaakt, is het systeem van de buitenlandbijdrage zoals vastgesteld in de Verordening dwingendrechtelijk en limitatief van aard. Het biedt geen ruimte voor verweerder om de buitenlandbijdrage niet op te leggen aan een verdragsgerechtigde, zoals eiseres. Nu het prevalerend recht volgens de wettelijke regeling van het woonland wordt vastgesteld, kan verweerder niet anders dan uitgaan van de door de verzekeringsinstelling in het woonland middels het zogenoemd E108-formulier verstrekte gegevens. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld en aangeraden bij [naam] aan te dringen eiseres bij verweerder af te melden, maar niet is gebleken dat reeds vóór 1 oktober 2012 sprake was van prevalerend recht.
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.