ECLI:NL:RBAMS:2017:1630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 951
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor aanleg van steigers in Amsterdam

Op 15 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 4 november 2016 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is verleend voor de aanleg van vier steigers met zeven ligplaatsen aan [adres] in Amsterdam. Verzoeker, [de man], heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest dat de bouw van de steigers zijn woonomgeving onevenredig zal aantasten en dat de vergunning onrechtmatig is verleend.

Tijdens de zitting op 28 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter de belangen van partijen afgewogen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan, ondanks dat de ligplaatsen deels buiten de aanduiding 'specifieke vorm van water - passagiersvaartuig' vallen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning niet overduidelijk onrechtmatig is en dat de gevolgen van de uitvoering van het besluit niet onomkeerbaar zijn. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van verzoeker niet opwegen tegen de belangen van verweerder en de derde partij, [bedrijf].

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de geluidsoverlast van de passagiersvaartuigen waarschijnlijk niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal leiden. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de steigers relatief eenvoudig kunnen worden verwijderd indien nodig. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 maart 2017, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/951
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 maart 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, verzoeker, verder te noemen [de man]

(gemachtigde: mr. R.M. Rensing),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap [bedrijf](gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

Met het besluit van 4 november 2016 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van vier steigers voor zeven ligplaatsen op de locatie [adres]
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ( AMS 16/7817) ingesteld op 15 december 2016. Hij heeft op 15 februari 2017 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2017. Verzoeker is daar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is nog verschenen [de persoon] (projectleider). [bedrijf] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van [bedrijf] is nog verschenen de heer [naam] (exploitant).

Overwegingen

De aanvraag en het besluit
1.1
Op 16 december 2015 heeft [bedrijf] een vergunning gevraagd voor de aanleg van vier steigers aan [adres] te Amsterdam. Aan die steigers worden zeven ligplaatsen voor passagiersvaartuigen gerealiseerd.
1.2
Het project ligt in het gebied waar het bestemmingsplan “Cruquius” geldt. De bestemming ter plaatse is [naam bestemming] ”. Voor wat betreft de bestemming [naam bestemming] is in artikel 19.1 onder k. van het bestemmingsplan bepaald dat ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – passagiersvaartuig” ligplaatsen met bijbehorende toegangsvoorziening voor passagiersvoertuigen zijn toegestaan. Volgens de specifieke gebruiksregel 19.3.1 (passagiersvaartuig) zijn ter plaatse van deze functieaanduiding in totaal twee ligplaatsen met bijbehorende ligplaatsvoorziening voor een passagiersvaartuig en tien bootjes voor sloepdelen toegestaan. Het project is strijdig met het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat het gewenste gebruik daarvan afwijkt. De ligplaatsen vallen namelijk deels buiten het vlak “specifieke vorm van water – passagiersvaartuig” en er worden meer dan twee ligplaatsen voor passagiersvaartuigen gerealiseerd.
1.3
Verweerder heeft - nadat op de (door onder meer) verzoeker ingediende zienswijzen is ingegaan met een Nota van Beantwoording - de omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij onder verwijzing naar artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) overwogen dat de aanvraag om een omgevingsvergunning van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Verder heeft verweerder het besluit voorzien van een nautisch advies van Waternet.
Waarover wordt beslist?
2.1
Het beroep van verzoeker staat geagendeerd op de zitting van 14 april 2017 bij een meervoudige kamer van deze rechtbank. Omdat [bedrijf] stelt niet te kunnen wachten met de realisatie van het vergunde project, heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist. Ter zitting is partijen de bevoegdheid van de voorzieningenrechter voorgehouden om ook op het beroep te beslissen. Dit staat in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker heeft ter zitting bij de voorzieningenrechter aangekondigd in het kader van de bodemprocedure een akoestisch tegenrapport te willen indienen. Gelet op de al geplande bodemzitting en het uitdrukkelijke verzoek van verzoeker om niet nu al op het beroep te beslissen in verband met zijn wens om dit tegenrapport te kunnen inbrengen, zal de voorzieningenrechter alleen beslissen op het ingediende verzoekschrift voorlopige voorziening.
2.2
Bij de beoordeling van het verzoek het besluit te schorsen totdat op het beroep is beslist, let de voorzieningenrechter op de belangen van partijen, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. Dit staat in artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Dit oordeel is voorlopig en niet bindend voor de rechter in het bodemprocedure. Als sprake is van overduidelijke onrechtmatigheid van het besluit, zal het verzoek worden toegewezen. Als sprake is van twijfel over de rechtmatigheid van een besluit en de gevolgen van de uitvoering van het besluit zijn onomkeerbaar, zal het verzoek voorlopige voorziening meestal ook worden toegewezen.
Argumenten van verzoeker
3.1
Wat heeft verzoeker in deze zaak aangevoerd over zijn spoedeisend belang? Hij heeft gesteld dat de bouw van de steigers moet worden tegengehouden zolang niet duidelijk is of de vergunning terecht is verleend, omdat wanneer ze eenmaal zijn gebouwd het heel moeilijk wordt om ze weer verwijderd te krijgen. Hij stelt dat hij daarvoor dan weer langdurige en kostbare handhavingsprocedures zal moeten voeren.
3.2
Verder heeft hij gesteld dat de vergunning onrechtmatig is omdat – kort gezegd – deze niet is verleend in overeenstemming met diverse wettelijke voorschriften en het beleid van verweerder, de ligplaatsen op deze locatie niet in een behoefte voorzien en ook heel goed elders gerealiseerd kunnen worden, daarmee het karakter van zijn woonomgeving onevenredig wordt aangetast alsook dat het gebruik door af-en aanvarende passagiersvaartuigen onevenredige geluidsoverlast voor hem en andere omwonenden zal veroorzaken.
3.3
Zowel [bedrijf] als verweerder, die de vergunning heeft verleend, heeft gereageerd op de door verzoeker aangevoerde bezwaren.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1
Is dit besluit overduidelijk onrechtmatig? De voorzieningenrechter vindt van niet. Zij heeft de besluitvorming en de daarbij behorende stukken beoordeeld, de aangevoerde argumenten gewogen en komt tot de conclusie dat daarvan in deze zaak geen sprake is. Dit wordt hierna verder toegelicht.
4.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) niet hoeven toepassen (zie bijlage voor het wettelijk kader). De bedoeling van deze toetsing is zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en het voorkomen van leegstand en verloedering. Men beziet dan of in een bepaalde behoefte (waar het project op ziet) binnen bestaand stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Gelet hierop wordt geoordeeld dat het vergunnen van de bouw van een paar steigers waarlangs een aantal boten ligplaats kunnen innemen, niet valt onder de definitie van stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Daarnaast is in de onderbouwing van het besluit onder verwijzing naar de Nota Varen in Amsterdam 2.1 van 19 november 2013, wel toegelicht dat al jaren een grote behoefte bestaat aan ligplaatsen voor passagiersvaartuigen buiten het centrumgebied en dat deze locatie voor de beoogde geringe uitbreiding geschikt is. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat zij op grond van de wettelijke bepalingen (artikel 3.1.1 Bro) alleen overleg hoeven te voeren met die diensten die relevant zijn voor het betreffende plan en dat dit in dit geval alleen Waternet was. Waternet heeft een nautisch advies gegeven.
4.3
Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat het project aan het karakter (Blauw is groen) van de woonomgeving van verzoeker geen afbreuk doet en daardoor niet onevenredig wordt aangetast. Het ruimtebeslag van het wateroppervlak door dit project, zo is te lezen in de Nota van Beantwoording naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, bedraagt slecht 8,6% van de totale wateroppervlakte ter plaatse. Bovendien is er hierbij terecht op gewezen dat in dit water (ook wel het [plein] genoemd) ook al pleziervaartuigen mogen afmeren. Dat verweerder eerder een vergunning voor een jachthaven voor 71 boten heeft geweigerd vanwege de ruimtelijke impact heeft geen betekenis voor de beoordeling van het huidige project, omdat dit veel kleiner van omvang is.
4.4
In deze zaak is verder in opdracht van [bedrijf] door Anteagroup een akoestisch onderzoek verricht en een advies opgesteld. Gelet op de uitgangspunten die in dit rapport zijn gehanteerd, namelijk dat alle vaartuigen zijn voorzien van dieselmotoren, en het feit dat nu al vier van de zeven boten zijn uitgerust met elektrische motoren die nauwelijks geluid produceren, komt het de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor dat de conclusie van dit rapport gevolgd kan worden. Bovendien mogen de vaartuigen op grond van de huidige vergunning nooit later dan 23.00 uur binnenkomen. Hoewel verzoeker nog de gelegenheid heeft om met het aangekondigde tegenrapport het tegendeel te bewijzen, kan er vooralsnog van worden uitgegaan dat de geluidbelasting ten gevolge van het project zeer waarschijnlijk niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal leiden voor de omwonenden.
5. Zijn de gevolgen van de onmiddellijke uitvoering van de vergunning onomkeerbaar? Ook daarvan is volgens de voorzieningenrechter geen sprake. Het is wel zo dat in de praktijk illegale bouwwerken en activiteiten niet altijd direct of niet altijd met veel succes worden aangepakt, maar die overweging is hier niet doorslaggevend. Een paar steigers kunnen gemakkelijk weer worden verwijderd als dat nodig is, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een groot gebouw. Bovendien heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat voor de handhaving ter plaatse van de [adres] extra mankracht is vrijgesteld in de komende maanden en is toegezegd dat deze ook wordt ingezet.
6. Omdat het besluit niet overduidelijk onrechtmatig is en de gevolgen van de uitvoering van het besluit niet onomkeerbaar zijn, wordt daarom in dit geval de gevraagde voorlopige voorziening, ondanks de door verzoeker gestelde belangen, afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht door verweerder wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Coll:HB

Bijlage Wettelijk kader

Op grond van het bestemmingsplan artikel 19.3.1 is,
a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - passagiersvaartuig' zijn in totaal twee ligplaatsen met bijbehorende toegangsvoorziening voor een passagiersvaartuig en 10 bootjes voor sloepdelen toegestaan.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid, van artikel 2.10 van de Wabo, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1˚ met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3˚ indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet, de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) van overeenkomstige toepassing.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, wordt in het Bro onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.