ECLI:NL:RBAMS:2017:1761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2017, hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank die hun AOW-pensioen met ingang van 1 augustus 2016 hebben herzien naar de norm voor gehuwden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 1970 gehuwd zijn, maar niet samenwonen. Eisers ontvingen eerder AOW-pensioen naar de norm van alleenstaanden, omdat zij duurzaam gescheiden leven. Echter, na een huisbezoek en onderzoek door de Sociale verzekeringsbank, concludeerde verweerder dat er geen sprake meer was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank heeft de verklaringen van eisers en de objectieve feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder hun financiële verstrengeling en wederzijdse zorg. De rechtbank oordeelde dat eisers niet als duurzaam gescheiden levend konden worden aangemerkt, en dat de herziening van hun AOW-pensioen terecht was. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/6928 en AMS 17/778

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2017 in de zaken tussen

[eiser] , eiser, en

[eiseres], eiseres
beiden te [woonplaats] , hierna gezamenlijk te noemen: eisers
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Procesverloop

In de zaak AMS 16/6928
Bij besluit van 26 juli 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiser op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 1 augustus 2016 herzien naar de norm voor een gehuwde.
Bij besluit van 21 oktober 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In de zaak AMS 17/778
Bij besluit van 26 juli 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder het ouderdomspensioen van eiseres op grond van de AOW met ingang van 1 augustus 2016 herzien naar de norm voor een gehuwde.
Bij besluit van 21 oktober 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In beide zaken
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I en II beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2017 gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser en eiseres zijn sinds [datum] met elkaar gehuwd. Sinds april 2016 woont eiser op het adres [adres] te [woonplaats] . Eiseres woont op het adres [adres] te [woonplaats] . Eisers ontvingen beide een AOW-pensioen naar de norm van een alleenstaande, omdat sprake was van duurzaam gescheiden leven.
1.2
Op 28 juni 2016 heeft er, in het kader van een landelijk onderzoek naar mensen die duurzaam gescheiden leven van hun partner, een huisbezoek plaatsgevonden in de woning van eiseres om de leefsituatie vast te stellen. Eiser was bij het gesprek aanwezig. Op diezelfde datum hebben twee toezichthouders van verweerder met eisers het formulier Onderzoek DGL (Duurzaam Gescheiden Leven) ingevuld dat mede de basis vormt van voornoemde rapportage. Zowel eisers als de toezichthouders hebben dit formulier ondertekend, waardoor zij volgens het formulier hebben verklaard dat zij de vragen naar waarheid hebben beantwoord, het ingevulde formulier met hen is doorgenomen voordat zij het hebben ondertekend en zij de mogelijkheid hebben gehad correcties in de tekst aan te brengen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de handhavingsrapportage van 14 juli 2016.
In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Uit het gespreksverslag met eiser dat onderdeel uitmaakt van het rapport komt onder meer het volgende naar voren:
“(…) [eiser] woont sinds april 2016 weer in [woonplaats] (…). Deze woning is zijn eigendom. (…) Sinds een aantal weken woont hij op de [adres] (…). Hij heeft zich vorige week hier ingeschreven. [eiser] heeft een x aantal appartementen/woningen die hij verhuurt. Van deze inkomsten kan hij de woning van [eiseres] aan de [adres] in [woonplaats] betalen. Sinds [eiser] in [woonplaats] is komen wonen, april 2016 zien [eiser] en [eiseres] elkaar vaker. Dit contact is 1x in de week ongeveer. Telefonisch hebben zij vaker contact. Er zijn geen gezamenlijke vakanties/uitjes. Dit kan in de toekomst mogelijk wel gaan voorkomen. Er zijn gezamenlijke kinderen/kleinkinderen. Als zij hierheen gaan, dan gaan zij samen.
Er is een gezamenlijke rekening (Rabo). Deze rekening beheert [eiser] . [eiseres] heeft een eigen privé rekening. Van de gezamenlijke rekening worden alle inkomsten/betalingen van [eiser] betaald. Ook wordt de huur van [eiseres] van deze rekening betaald. [eiseres] gebruikt deze en/of rekening niet.
[eiser] noemde [eiseres] tijdens het gesprek “mijn meisje” en “mijn vrouwtje” (…).
Constateringen
(…) Sinds 8 maart 2012 is aangenomen dat er sprake was van DGL (rb. duurzaam gescheiden leven). Sinds 1 maart 2012 ontvangt [eiseres] alleenstaandenpensioen. Op haar woonadres (…) staan geen andere personen ingeschreven. Over de periode van 1 maart 2012 t/m 30 april 2012 is [eiser] beschouwd als alleenstaande. Sinds 1 februari 2015 ontvangt [eiser] weer een alleenstaandenpensioen na een periode van samenwoning met mevrouw (…) in België. Op 12 februari 2015 heeft [eiser] zich ingeschreven in [adres] . Sinds april 2016 woont [eiser] in [woonplaats] (…) Sinds [eiser] in [woonplaats] is komen wonen (april 2016) hebben de echtelieden meer contact met elkaar. Uit de afgelegde verklaringen komt het volgende naar voren: Men gaat samen op bezoek bij de kinderen. (…) Men verleent echter wel zorg voor elkaar als dit nodig zou zijn. Het is echter nog niet voorgekomen. Men heeft geen gezamenlijke activiteiten. (…) Men ontvangt geen post voor elkaar, behoudens post m.b.t. de gezamenlijke RABO-rekening. Er is geen sprake van fiscaal partnerschap. Er is echter welk sprake van een gezamenlijke rekening waarvan voor beiden betalingen worden gedaan. [eiser] betaalt bovendien de huur voor de woning van zijn echtgenote. De huwelijkspartners zijn elkaars begunstigden in het testament (…). Er is (nog) geen sprake van gezamenlijke uitjes of vakanties, maar naar verluidt “komt dat misschien nog”.
Overwegingen
Gelet op de gehuwdenstatus en de hernieuwde contacten en de onderlinge (bestendige) band (te wijzen is op het feit dat de echtelieden een gezamenlijke rekening hebben, met elkaar op bezoek gaan bij de kinderen, indien nodig wederzijdse zorg verlenen, elkaar als begunstigde hebben aangewezen in het testament) is er onvoldoende grondslag om aan te nemen dat nog langer sprake is van DGL. Ook het feit dat [eiser] de huur betaalt voor zijn vrouw pleit allerminst voor het aannemen van DGL.
Alles overziende is er voldoende grondslag voor het oordeel dat geen sprake is van DGL. Niet gesteld kan worden dat beide echtgenoten een afzonderlijk leven leiden alsof er geen huwelijk is. Van een ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijk is geworden en feitelijk permanent is verbroken is niet gebleken. (…)”.
1.3
Op basis van de bevindingen van het onderzoek heeft verweerder in het primaire besluit I en II geconcludeerd dat eisers niet (meer) als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft de ouderdomspensioenen van eisers op grond van de AOW met ingang van 1 augustus 2016 herzien van de norm voor een alleenstaande naar de norm voor een gehuwde.
1.4
Na de primaire besluiten van 26 juli 2016 is door verweerder op verzoek van eisers door rapporteurs in hoedanigheid van toezichthouders op 3 augustus 2016 een aanvullende rapportage opgesteld. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Nadat wij ons hadden gelegitimeerd hebben wij aan de heer gevraagd wat de reden was van deze afspraak. Hierover gaf betrokkene het volgende aan. Tijdens het gesprek op 28 juni 2016 heb ik antwoorden gegeven die niet kloppen, ik ben in de war. (…)”.
Vervolgens hebben eisers de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6 aangepast.
1.5
Bij de bestreden besluit I en II heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat niet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden van dit geval is af te leiden dat eisers duurzaam gescheiden leven. Eisers wonen wellicht op twee verschillende adressen, maar volgens verweerder is uit de verklaringen van eisers in combinatie met de objectieve feiten en omstandigheden gebleken dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Voorts heeft verweerder overwogen dat er sprake is van dringende redenen om af te zien van een herziening met (volledige) terugwerkende kracht, waardoor de AOW-pensioenen van eisers met ingang van 1 augustus 2016 zijn herzien naar de norm voor gehuwden.
2. Tegen de bestreden besluiten hebben eisers beroep ingesteld. Op de beroepsgronden zal hierna worden ingegaan.
3.1
In artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW is bepaald dat als ongehuwd mede aangemerkt wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
3.2
In artikel 17, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen door de Sociale verzekeringsbank wordt ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
4. Tussen partijen in geschil is of op 1 augustus 2016 – de datum in geding – geen sprake was duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW en dat verweerder terecht met ingang van die datum het ouderdomspensioen heeft herzien.
5.1
Voor zover eisers naar voren hebben gebracht dat aan hun verklaringen op 28 juni 2016 niet de waarde kan worden gehecht die verweerder daaraan hecht gelet op het feit dat zij op 3 augustus 2016 daarvan gedeeltelijk zijn teruggekomen, overweegt de rechtbank als volgt. Naar vaste rechtspraak kan in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover opsporingsambtenaren afgelegde en in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en door betrokkene ondertekend proces-verbaal neergelegde verklaring, en komt weinig betekenis toe aan het achteraf intrekken of wijzigen van een dergelijke verklaring. Eiser heeft in dat verband nog naar voren gebracht dat hij er tijdens het verhoor is ingeluisd en dat hij onder behandeling is van een psychiater en hij om die reden niet aan zijn (eerste) verklaring kan worden gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank komen er uit het dossier onvoldoende aanknopingspunten naar voren om te oordelen dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op het hiervoor weergegeven standpunt dient te worden gemaakt. Eisers hebben spontaan een tamelijk gedetailleerde verklaring over hun woon- en leefsituatie afgelegd, waarbij diverse aspecten aan de orde zijn gekomen. Eerst na het nemen van de primaire besluiten heeft eiser op verschillende manieren contact gezocht met verweerder en hebben eisers hun eerder afgelegde verklaringen tijdens een afspraak met medewerkers van verweerder aangepast. De stelling van eiser dat hij ten tijde van het spontaan afleggen van de eerste verklaring in de war was vindt geen steun in de stukken. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat geen van de andere aanwezigen, waaronder de echtgenote van eiser, tijdens het huisbezoek of het afgeven dan wel ondertekenen van het formulier hiervan melding heeft gemaakt en dat ook eiser het formulier heeft ondertekend. Voorts is niet gesteld of gebleken dat van een zodanige druk tijdens het gesprek op 28 juni 2016 sprake was dat eisers niet goed in staat waren over hun (dagelijkse) woon- en leefsituatie te verklaren.
5.2
De rechtbank wijst erop dat nu eisers met elkaar gehuwd zijn, dit in principe betekent dat zij samen recht hebben op een ouderdomspensioen naar de norm voor gehuwden. Slechts indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bestaat in die situatie recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande. In dit artikel is bepaald dat als ongehuwde mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) is van duurzaam gescheiden leven sprake indien bij gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hun gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig is bedoeld (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4726). Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden van het geval.
5.3
Van duurzaam gescheiden leven als hiervoor bedoeld is in dit geval geen sprake. In de gedingstukken en ter zitting is het volgende naar voren gekomen. Eisers zijn gehuwd sinds 1970 en wonen niet meer samen. Anders dan eisers hebben betoogd stelt de rechtbank voorop dat het voor duurzaam gescheiden leven niet doorslaggevend is dat zij op een ander adres wonen. Die omstandigheid is op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van duurzaam gescheiden leven. Of sprake is van duurzaam gescheiden leven zal ondubbelzinnig moeten blijken uit feiten en omstandigheden. Uit de bevindingen en verklaringen zoals neergelegd in de handhavingsrapportage van 14 juli 2016 komt naar voren dat eisers regelmatig telefonisch contact met elkaar hebben en zij elkaar een maal per week bezoeken, dat er sprake is van de wil tot wederzijdse zorg mocht dat nodig zijn, dat er nu geen gezamenlijke uitjes/vakanties zijn, maar in de toekomst misschien wel, dat eisers gezamenlijk naar de kinderen en de kleinkinderen gaan bij verjaardagen, dat zij 7 of 8 jaar geleden duurzaam gescheiden zijn gaan leven en dat er sinds 2011 weer meer contact is en eisers op visite gaan. Desgevraagd hebben eisers ter zitting verklaard om hen moverende redenen ook niet te willen scheiden.
Nog los van hetgeen hiervoor is opgenomen omtrent hetgeen eisers ten tijde van het huisbezoek op 28 juni 2016 hebben verklaard én ondertekend is de rechtbank van oordeel dat niet alleen uit hun (eerste) verklaringen maar ook uit de objectiveerbare feiten en omstandigheden blijkt dat ten tijde van de datum in geding geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet in geschil is dat eisers een gezamenlijk testament hebben waarbij de langstlevende van hen de verkrijger is. Dit geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van wederzijdse zorg. Voorts hebben eisers een gezamenlijke en/of rekening waar beiden pashouder van zijn en betaalt eiser via deze rekening een bedrag van € 1.500,-- aan huur voor eiseres, waardoor sprake is van een hechtere economische eenheid dan tussen gehuwden die ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware zij ongehuwd. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, de verklaringen van eisers alsmede voornoemde financiële verstrengeling in onderling samenhang en verband bezien met het gezamenlijke testament, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eisers uit de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig blijkt dat zij ieder afzonderlijk hun eigen leven leid(d)en als waren zij niet met de ander gehuwd.
5.4
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat eisers vanaf 1 augustus 2016 niet als duurzaam gescheiden levend kunnen worden aangemerkt. Uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend verweerder gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. Verweerder heeft beleid ontwikkeld waarin rekening is gehouden met algemene beginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Naar vaste rechtspraak moet het beleid van verweerder worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid, welk beleid door de bestuursrechter terughoudend wordt getoetst. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de ouderdomspensioenen van eisers met ingang van 1 augustus 2016 terecht heeft herzien naar de norm voor gehuwden op de grond dat zij niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. Ter voorlichting van eisers overweegt de rechtbank dat, indien zij van oordeel zijn dat er ná de datum in geding sprake is van een wijziging in de feiten en omstandigheden, het op hun weg ligt verweerder hiervan op de hoogte te stellen omdat het gevolgen kan hebben voor hun ouderdomspensioenen. Voorts staat vast dat verweerder op grond van dringende redenen heeft afgezien van herziening met (volledige) terugwerkende kracht. Van verdergaande dringende redenen als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de AOW op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van herziening kon afzien, is de rechtbank niet gebleken.
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de griffierechten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Reichert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.