4.3.2.Oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
1.
De verklaring van getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij de verklaringen die ik eerder heb afgelegd. Op 23 april 2016 in de middag was ik thuis. Er was ook een kennis. Hij werd gebeld en ik hoorde hem ‘ [medeverdachte 4] ’ zeggen. Ik ging haar groeten door de telefoon en zij vroeg mij om langs te komen. Ik hoorde iemand op de achtergrond zeggen: ‘laat hem komen.’ Zij noemde het adres, [Straat A huisnr. 1] , en ik ging daar naartoe. In de woning waren één vrouw, [medeverdachte 4] , en drie mannen: [medeverdachte 2] en twee anderen. Toen ik binnen kwam, werd ik meteen geslagen door twee jongens. Zij bleven mij slaan, schoppen en trappen. Het duurde in totaal van 14.00 uur ’s middags tot 4.00 uur ’s nachts. Ik ben overal geschopt en geslagen, ze probeerden mijn gezicht het meeste te pakken. Mijn gezicht was total loss. [medeverdachte 2] heeft niks naars tegen mij gedaan. Die kleine man was het ergste, hij vond het mooi om mij pijn te doen.
U toont mij de foto’s op dossierpagina’s 125 en 129. Dat zijn de twee mannen waar ik het over heb. De man op pagina 129 bedoel ik als ik het over de kleine heb.
Als gevolg van de mishandeling zie ik nu niet zo goed meer. Met mijn linkeroog zie ik dubbel.
Opmerking rechtbank: de getuige is gehoord in afwezigheid van verdachte. Na afloop van het verhoor van de getuige heeft deze, op verzoek van de raadsman van verdachte, vanaf de publieke tribune naar verdachte gekeken. Vervolgens heeft de getuige verklaard, zakelijk weergegeven:
Die man naar wie ik net heb gekeken, bedoel ik met de kleinste van de twee mannen.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016089684-1 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] (dossierpagina’s 115 – 118), door aangever ondertekend op 2 mei 2016.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Gisteren werd ik naar de [Straat A huisnr. 1] in Amsterdam gebracht. Ik denk dat ik daar omstreeks 14.00 uur was. Ik stapte naar binnen. Direct werd ik aangevallen door twee mannen. Ik werd hard op mijn gezicht geslagen, overal geschopt. Ik mocht niet weg, ze bleven mij slaan en schoppen. (…) Na verloop van tijd begonnen ze weer, werd ik weer geslagen en geschopt. Hierna moest ik op de grond blijven liggen. Ik ben met tussenpozen regelmatig mishandeld. Ze hebben erge dingen met mij gedaan, naast het slaan en schoppen overal op mijn lichaam, op mijn rug, buik, ribben, gezicht, handen, echt overal (…). Ik mocht niet weg. Ik heb het wel geprobeerd, maar zag bijna niets en botste tegen de deuren aan.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016089684-8 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 1] , [naam verbalisant 4] en [naam verbalisant 5] ( dossierpagina’s 1 - 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2016 om 3.26 uur kregen wij de melding te gaan naar de [Straat B] te Amsterdam, alwaar een man met een hoofdwond zou liggen. Aldaar troffen wij een bloedende man aan met meerdere wonden in zijn gezicht. De man gaf op te zijn genaamd [slachtoffer] . Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat het gezicht van [slachtoffer] opgezwollen was. Ik zag namelijk dat de huid op en rond zijn ogen zo verdikt was dat hij zijn ogen niet meer kon openen. Ik zag dat er bloed vanuit het gebied van zijn ogen liep. Ik zag dat hij meerdere verwondingen in zijn gezicht had. Ik zag dat [slachtoffer] zichtbaar moeite had met ademen. Hij verklaarde het volgende: ‘Ik ben 6 uur lang mishandeld. Dit was in de woning van [medeverdachte 2] op de [Straat A huisnr. 1] . Toen ik in de woning kwam, hebben ze me meteen naar grond geschopt en geslagen. Ze hebben me overal geslagen. Ze hebben mij net uit die woning vrij gelaten. Ik was vanmiddag in die woning en ik mocht net pas uit de woning.’
(…)
Wij betraden de woning aan de [Straat A huisnr. 1] te Amsterdam. De voordeur werd geopend door een persoon die bleek te zijn genaamd [medeverdachte 2] . In de woning troffen wij de later aangehouden verdachten aan genaamd [naam verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Wij hielden op 24 april 2016 om 4.05 uur verdachten [naam verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aan.
(…)
Bij de insluiting verklaarde [naam verdachte] uit eigen initiatief het volgende. “Meneer, je moet aan uw collega’s in dat huis doorgeven dat ze in de wasmachine moeten kijken. Ook moeten ze achter de gordijnen kijken. Dan vinden ze spullen met bloed.”
4.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1300-2016089684-26 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 6] en [naam verbalisant 7] (dossierpagina’s 135 – 139).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2016 te 6.37 uur werd door ons forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gijzeling/ontvoering, gepleegd op 24 april 2016 te 4.05 uur. Het slachtoffer zou verklaard hebben dat hij in een woning op het adres [Straat A huisnr. 1] te Amsterdam tegen zijn wil werd vastgehouden. Dit slachtoffer zou tevens in deze woning mishandeld zijn door twee mannen. Aan ons werd het verzoek gedaan om onderzoek te verrichten in deze woning.
(…)
De hondengeleider zou, voor onze aankomst op de plaats delict, nat en bebloed beddengoed in de wasmachine hebben aangetroffen en deze uit de wasmachine hebben gehaald. (…) Aan één zijde van dit bed zagen wij dat er een gordijn deels over het bed hing. Na het weghalen van dit gordijn zagen wij een spijkerbroek. Op deze spijkerbroek zagen wij bloed. (…) Achter het gordijn zagen wij meerdere bloedspatten. (…) In de keuken zagen wij een wasmachine. Voor deze wasmachine zagen wij een nat en bebloed dekbed op de vloer liggen.
5.
De verklaring van getuige [getuige 1/medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Eerder op de terechtzitting heb ik als verdachte verklaard dat medeverdachte [naam verdachte] aangever ook heeft geslagen. Ik blijf bij die verklaring. U vraagt mij of ik heb gezegd dat [naam verdachte] aangever ook heeft geslagen. Dat klopt.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016089684 van 29 september 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 8] en [naam verbalisant 9] (los opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
V = vraag
G = antwoord getuige
(p. 34-35)
V: maar uiteindelijk mocht ‘ie weg hè, die [slachtoffer] ?
G: ja, eh eh eh…
V: Van wie, van wie mocht dat nou?
G: Ik zeg…Hij vroeg mag ik weg? Ik zeg van mij mag je weg.
(…)
G: Ja, ik zeg eh want ik denk eh eh ik moet toch ook kijken weet je of hoe de, of het al, het ijs weer een beetje weer gesmolten was. Laten we het zo zeggen.
(…)
G: Nee, nee, die
[naam verdachte] , rb)zei helemaal niks. Maar ja eh ik dorst in het begin niet aan om te zeggen van dit, dat, zus, zo, wat is dat helemaal nog. En ze zaten gewoon op…
(p. 43)
G: Toen begon bij [medeverdachte 3] het muntje te vallen.
(…)
G: Nou [medeverdachte 3] die zat eh over, over, over de slachtoffer, maar die deed niks meer. En die zegt [medeverdachte 4] komen, komen, komen. En [medeverdachte 4] zegt nee, nee, nee.
(…)
V: Toen kwam ze niet en toen.
G: Toen geloofden ze hem. En toen…
V: Toen geloofden ze hem.
G: ja en toen eh pff eh vroeg ie kan ik weg, ik zeg van mij kan je weg. Het moest eventjes eh eh…
V: O ja en toen mocht ie weg.
(…)
G: Want eh, uiteindelijk mocht ie dus weg.
7.
Een schriftelijk stuk, te weten een medische indicatie van 24 april 2016 (dossierpagina’s 52 en 53).
Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verzoek om medische informatie over [slachtoffer] , die op 24 april 2016 betrokken is geweest bij een zware mishandeling. Van dit voorval wordt proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 3] .
Medische informatie:
omschrijving van het letsel: meerdere kneuzingen aangezicht + verwondingen;
breuk binnenzijde oogkas links + breuk jukbeen;
multiple kneuzingen, ook kneuzing rib;
er is sprake van enig bloedverlies bij linkeroog.
8.
Een proces-verbaal van relaas met nummer PL1300-2016089684 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 3] (dossierpagina’s A1 – A5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] is met de ambulance vervoerd naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis. Het letsel is omschreven door de dienstdoende arts in het ziekenhuis.
9.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 23 augustus 2016 van [naam] , orthoptist.
Dit schriftelijk stuk houdt onder meer in als verklaring van voornoemde [naam] , zakelijk weergegeven:
Vanaf 25 april 2016 zien wij patiënt [slachtoffer] op het orthoptisch spreekuur.
Diagnose: fractuur van os nasale en mediale orbitawand links met verdenking strangulatie mediale oogspier met tevens fractuur van anterieure en mediale wand sinus maxillaris links met vocht in de sinus na mishandeling.
(…)
Bij de orthoptische controle op 19 augustus 2016 bleek: een zeer lichte onderactie van de mRectus Lateralis links.
4.3.2.2. Nadere overwegingen
Verklaring getuige [slachtoffer]
Op de zitting heeft de officier van justitie aan getuige [slachtoffer] de foto op pagina 129 van het dossier voorgehouden en aan [slachtoffer] gevraagd of hij de persoon op die foto herkent. Getuige [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij verdachte herkent als een van de twee mannen die hem hebben mishandeld. De raadsman heeft bepleit dat deze herkenning niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat deze herkenning niet in een neutrale setting heeft plaatsgevonden. De herkenning op de foto kan niet worden gebruikt omdat niet aan de eisen van een fotoconfrontatie is voldaan, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt deze standpunten van de raadsman niet. De rechtbank is het met de raadsman eens dat aan de herkenning op de foto minder waarde toekomt dan wanneer zou zijn voldaan aan de eisen van een fotoconfrontatie, maar dit betekent niet dat er geen enkele waarde aan de herkenning gehecht kan worden. Datzelfde geldt voor de herkenning door verdachte ‘in levende lijve’.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer] te weinig consistent en betrouwbaar zijn. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. [slachtoffer] heeft meermalen een verklaring afgelegd over het gebeurde, ook als getuige ter terechtzitting. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent en betrouwbaar en de rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid daarvan. Deze verklaringen komen bovendien overeen met de verklaring van getuige [getuige 2] , die af en aan met het verblijf van aangever in de woning geconfronteerd is geweest. De inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer] die door de verdediging zijn aangewezen, betreffen naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende punten. Op essentiële onderdelen en in hoofdlijnen heeft [slachtoffer] consistent verklaard, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van zijn lezing van het gebeurde.
Verklaring getuige [getuige 1/medeverdachte 3]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft in zijn hoedanigheid van verdachte verklaard dat ook verdachte aangever heeft geslagen. Nadat hij als getuige was beëdigd, heeft [getuige 1/medeverdachte 3] ter terechtzitting verklaard dat hij bij deze verklaring blijft. De raadsman heeft bepleit dat deze verklaring niet voor het bewijs in de zaak van verdachte kan worden gebruikt, omdat deze niet voldoet aan de eisen die de wet (artikel 342 lid 1 Sr) aan een getuigenverklaring stelt. Immers heeft [getuige 1/medeverdachte 3] geen redenen van wetenschap gegeven, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Hoewel getuige [getuige 1/medeverdachte 3] niet expliciet heeft gezegd dat hij zelf heeft waargenomen of ondervonden dat verdachte aangever heeft geslagen, blijkt uit de context van zijn verklaring dat hij dit zelf heeft gezien, nu hij zich in dezelfde ruimte bevond als aangever en verdachte ten tijde van de mishandelingen. De verklaring die [getuige 1/medeverdachte 3] als getuige heeft afgelegd, kan dan ook voor het bewijs gebruikt worden.
Medeplegen
Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank uit van de lezing van aangever. Aangever heeft het telkens over twee mannen: verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Zij hebben hem samen urenlang mishandeld en van hen mocht hij de woning niet verlaten. Dat anderen dan verdachte en [naam verdachte] aangever hebben mishandeld is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Aangever heeft verdachte expliciet aangewezen als ‘de ergste van de twee’. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen hoeft niet precies komen vast te staan welke handelingen verdachte heeft uitgevoerd. Gelet op het voorgaande is zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 primair sprake van een gezamenlijke uitvoering, zodat het medeplegen bewezen is.
Zwaar lichamelijk letsel
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft hierbij onder meer verwezen naar artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en naar voorbeelden uit de jurisprudentie.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet en overweegt hiertoe het volgende. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat aangever meerdere kneuzingen in zijn gezicht, een breuk aan de oogkas, een breuk in het jukbeen, kneuzingen aan een rib en beschadigingen aan de oogspieren en oogkassen heeft opgelopen. Vanaf 25 april 2016 is aangever onder behandeling bij een orthoptist geweest. Deze behandeling heeft tenminste tot 19 augustus 2016 plaatsgevonden. Daar komt bij dat aangever tot op de dag van vandaag als gevolg van de mishandeling zichtproblemen ondervindt, hij heeft als getuige ter terechtzitting verklaard nog steeds dubbel te zien.
Uit het voorgaande volgt dat op dit moment (nog) niet duidelijk is of aangever geheel zal herstellen. In ieder geval is hij tenminste vier maanden onder behandeling geweest bij een arts en heeft hij nog steeds gebrekkig zicht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van zwaar lichamelijk letsel. Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat het aannemelijk is dat het door aangever opgelopen letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel zal worden aangeduid.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman van verdachte heeft verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, als getuigen te horen: [vader verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [slachtoffer] en om (kort gezegd) telefoongegevens aan de stukken toe te voegen.
De rechtbank honoreert deze verzoeken niet. Ten aanzien van de getuigen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [slachtoffer] heeft de verdediging eerder de gelegenheid gehad om hen te ondervragen nu zij als getuigen reeds in een eerder stadium, dan wel op zitting, zijn gehoord. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om deze gelegenheid opnieuw te geven.
Ten aanzien het horen van [vader verdachte] , de vader van verdachte, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte en de overgelegde e-mail van [vader verdachte] van 9 maart 2017, begrijpt de rechtbank dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte een alibi heeft, namelijk dat hij ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde (enige tijd) bij zijn vader was. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van de overgelegde e-mail geen begin van aannemelijkheid van een sluitend alibi volgt. Als al zou moeten worden aangenomen dat verdachte op de desbetreffende avond even bij zijn vader is langs geweest, betekent dat nog niet dat hij niet bij de mishandeling en vrijheidsberoving van aangever betrokken kan zijn geweest. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte eerst ter terechtzitting is gegeven en dat hij niet ontkent dat hij tegelijk met aangever in de woning aan de [Straat A huisnr. 1] is geweest. Omdat er geen begin van aannemelijkheid is van het alibi, is er geen noodzaak om [vader verdachte] als getuige te horen. Datzelfde geldt voor het aan de stukken toevoegen van telefoongegevens. De voorwaardelijke verzoeken worden afgewezen.