ECLI:NL:RBAMS:2017:1880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
13/654060-16 en 13/684936-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling met TBS

Op 24 maart 2017 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en zware mishandeling. De feiten vonden plaats in de periode van 23 tot 24 april 2016 te Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], heeft mishandeld en van zijn vrijheid beroofd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 10 maart 2017. De officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 3 en 4, maar heeft de feiten 1 en 2 bewezen verklaard. Het slachtoffer heeft ernstige verwondingen opgelopen, waaronder meerdere kneuzingen en breuken, als gevolg van de mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en TBS met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 5.125,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654060-16 en 13/684936-14 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 24 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] gedetineerd [detentie adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen naar voren is gebracht door mr. G.K. Sluiter, raadsman van de benadeelde partij, [slachtoffer] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer) van zijn mededader(s), voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) gevraagd naar een woning (gelegen aan [Straat A huisnr. 1] ) te komen en/of (toen voornoemde [slachtoffer] in de woning aanwezig was) de deur van die woning op slot gedaan (waardoor voornoemde [slachtoffer] de woning niet kon verlaten) en/of voornoemde [slachtoffer] in die woning eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen, in elk geval tegen het lichaam geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of gezegd dat hij, [slachtoffer] , niet weg mocht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan binnenzijde oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben en/of beschadigingen aan de oogspieren en/of oogkassen) heeft bekomen;
feit 2
primair
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben, heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of door zout in de mond en neus te strooien/stoppen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen in/op/tegen het gezicht en/of de rug en/of buik en/of ribben en/of handen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of door zout in de mond en/of neus te
strooien/stoppen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en/of een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en/of een breuk in het jukbeen en/of kneuzingen aan de ribben), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door een deel van zijn haar af te knippen/te snijden, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
feit 4
hij in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), hem zou(den) vermoorden en/of zijn lichaam zou(den) oplossen in zoutzuur en/of zijn achillespezen zou(den) doorsnijden en/of zijn penis zou(den) verminken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de feiten 3 en 4 en tot bewezenverklaring van hetgeen onder 1 en 2 primair ten laste is gelegd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen onder 3 en 4 aan verdachte ten laste is gelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de verklaringen die aangever hieromtrent heeft afgelegd geen steun vinden in enig ander bewijsmiddel. Gelet op het bepaalde in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is dus niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan. Hij zal hiervan worden vrijgesproken.
4.3.2.
Oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.3.2.1. Bewijsmiddelen
1.
De verklaring van getuige [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij de verklaringen die ik eerder heb afgelegd. Op 23 april 2016 in de middag was ik thuis. Er was ook een kennis. Hij werd gebeld en ik hoorde hem ‘ [medeverdachte 4] ’ zeggen. Ik ging haar groeten door de telefoon en zij vroeg mij om langs te komen. Ik hoorde iemand op de achtergrond zeggen: ‘laat hem komen.’ Zij noemde het adres, [Straat A huisnr. 1] , en ik ging daar naartoe. In de woning waren één vrouw, [medeverdachte 4] , en drie mannen: [medeverdachte 2] en twee anderen. Toen ik binnen kwam, werd ik meteen geslagen door twee jongens. Zij bleven mij slaan, schoppen en trappen. Het duurde in totaal van 14.00 uur ’s middags tot 4.00 uur ’s nachts. Ik ben overal geschopt en geslagen, ze probeerden mijn gezicht het meeste te pakken. Mijn gezicht was total loss. [medeverdachte 2] heeft niks naars tegen mij gedaan. Die kleine man was het ergste, hij vond het mooi om mij pijn te doen.
U toont mij de foto’s op dossierpagina’s 125 en 129. Dat zijn de twee mannen waar ik het over heb. De man op pagina 129 bedoel ik als ik het over de kleine heb.
Als gevolg van de mishandeling zie ik nu niet zo goed meer. Met mijn linkeroog zie ik dubbel.
Opmerking rechtbank: de getuige is gehoord in afwezigheid van verdachte. Na afloop van het verhoor van de getuige heeft deze, op verzoek van de raadsman van verdachte, vanaf de publieke tribune naar verdachte gekeken. Vervolgens heeft de getuige verklaard, zakelijk weergegeven:
Die man naar wie ik net heb gekeken, bedoel ik met de kleinste van de twee mannen.
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2016089684-1 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] (dossierpagina’s 115 – 118), door aangever ondertekend op 2 mei 2016.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Gisteren werd ik naar de [Straat A huisnr. 1] in Amsterdam gebracht. Ik denk dat ik daar omstreeks 14.00 uur was. Ik stapte naar binnen. Direct werd ik aangevallen door twee mannen. Ik werd hard op mijn gezicht geslagen, overal geschopt. Ik mocht niet weg, ze bleven mij slaan en schoppen. (…) Na verloop van tijd begonnen ze weer, werd ik weer geslagen en geschopt. Hierna moest ik op de grond blijven liggen. Ik ben met tussenpozen regelmatig mishandeld. Ze hebben erge dingen met mij gedaan, naast het slaan en schoppen overal op mijn lichaam, op mijn rug, buik, ribben, gezicht, handen, echt overal (…). Ik mocht niet weg. Ik heb het wel geprobeerd, maar zag bijna niets en botste tegen de deuren aan.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016089684-8 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 1] , [naam verbalisant 4] en [naam verbalisant 5] ( dossierpagina’s 1 - 3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2016 om 3.26 uur kregen wij de melding te gaan naar de [Straat B] te Amsterdam, alwaar een man met een hoofdwond zou liggen. Aldaar troffen wij een bloedende man aan met meerdere wonden in zijn gezicht. De man gaf op te zijn genaamd [slachtoffer] . Ik, [naam verbalisant 1] , zag dat het gezicht van [slachtoffer] opgezwollen was. Ik zag namelijk dat de huid op en rond zijn ogen zo verdikt was dat hij zijn ogen niet meer kon openen. Ik zag dat er bloed vanuit het gebied van zijn ogen liep. Ik zag dat hij meerdere verwondingen in zijn gezicht had. Ik zag dat [slachtoffer] zichtbaar moeite had met ademen. Hij verklaarde het volgende: ‘Ik ben 6 uur lang mishandeld. Dit was in de woning van [medeverdachte 2] op de [Straat A huisnr. 1] . Toen ik in de woning kwam, hebben ze me meteen naar grond geschopt en geslagen. Ze hebben me overal geslagen. Ze hebben mij net uit die woning vrij gelaten. Ik was vanmiddag in die woning en ik mocht net pas uit de woning.’
(…)
Wij betraden de woning aan de [Straat A huisnr. 1] te Amsterdam. De voordeur werd geopend door een persoon die bleek te zijn genaamd [medeverdachte 2] . In de woning troffen wij de later aangehouden verdachten aan genaamd [naam verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Wij hielden op 24 april 2016 om 4.05 uur verdachten [naam verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] aan.
(…)
Bij de insluiting verklaarde [naam verdachte] uit eigen initiatief het volgende. “Meneer, je moet aan uw collega’s in dat huis doorgeven dat ze in de wasmachine moeten kijken. Ook moeten ze achter de gordijnen kijken. Dan vinden ze spullen met bloed.”
4.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1300-2016089684-26 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 6] en [naam verbalisant 7] (dossierpagina’s 135 – 139).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2016 te 6.37 uur werd door ons forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gijzeling/ontvoering, gepleegd op 24 april 2016 te 4.05 uur. Het slachtoffer zou verklaard hebben dat hij in een woning op het adres [Straat A huisnr. 1] te Amsterdam tegen zijn wil werd vastgehouden. Dit slachtoffer zou tevens in deze woning mishandeld zijn door twee mannen. Aan ons werd het verzoek gedaan om onderzoek te verrichten in deze woning.
(…)
De hondengeleider zou, voor onze aankomst op de plaats delict, nat en bebloed beddengoed in de wasmachine hebben aangetroffen en deze uit de wasmachine hebben gehaald. (…) Aan één zijde van dit bed zagen wij dat er een gordijn deels over het bed hing. Na het weghalen van dit gordijn zagen wij een spijkerbroek. Op deze spijkerbroek zagen wij bloed. (…) Achter het gordijn zagen wij meerdere bloedspatten. (…) In de keuken zagen wij een wasmachine. Voor deze wasmachine zagen wij een nat en bebloed dekbed op de vloer liggen.
5.
De verklaring van getuige [getuige 1/medeverdachte 3] , afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2017.
Deze verklaring houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Eerder op de terechtzitting heb ik als verdachte verklaard dat medeverdachte [naam verdachte] aangever ook heeft geslagen. Ik blijf bij die verklaring. U vraagt mij of ik heb gezegd dat [naam verdachte] aangever ook heeft geslagen. Dat klopt.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2016089684 van 29 september 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam verbalisant 8] en [naam verbalisant 9] (los opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van getuige [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
V = vraag
G = antwoord getuige
(p. 34-35)
V: maar uiteindelijk mocht ‘ie weg hè, die [slachtoffer] ?
G: ja, eh eh eh…
V: Van wie, van wie mocht dat nou?
G: Ik zeg…Hij vroeg mag ik weg? Ik zeg van mij mag je weg.
(…)
G: Ja, ik zeg eh want ik denk eh eh ik moet toch ook kijken weet je of hoe de, of het al, het ijs weer een beetje weer gesmolten was. Laten we het zo zeggen.
(…)
G: Nee, nee, die
[naam verdachte] , rb)zei helemaal niks. Maar ja eh ik dorst in het begin niet aan om te zeggen van dit, dat, zus, zo, wat is dat helemaal nog. En ze zaten gewoon op…
(p. 43)
G: Toen begon bij [medeverdachte 3] het muntje te vallen.
(…)
G: Nou [medeverdachte 3] die zat eh over, over, over de slachtoffer, maar die deed niks meer. En die zegt [medeverdachte 4] komen, komen, komen. En [medeverdachte 4] zegt nee, nee, nee.
(…)
V: Toen kwam ze niet en toen.
G: Toen geloofden ze hem. En toen…
V: Toen geloofden ze hem.
G: ja en toen eh pff eh vroeg ie kan ik weg, ik zeg van mij kan je weg. Het moest eventjes eh eh…
V: O ja en toen mocht ie weg.
(…)
G: Want eh, uiteindelijk mocht ie dus weg.
7.
Een schriftelijk stuk, te weten een medische indicatie van 24 april 2016 (dossierpagina’s 52 en 53).
Dit stuk houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verzoek om medische informatie over [slachtoffer] , die op 24 april 2016 betrokken is geweest bij een zware mishandeling. Van dit voorval wordt proces-verbaal opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 3] .
Medische informatie:
omschrijving van het letsel: meerdere kneuzingen aangezicht + verwondingen;
breuk binnenzijde oogkas links + breuk jukbeen;
multiple kneuzingen, ook kneuzing rib;
er is sprake van enig bloedverlies bij linkeroog.
8.
Een proces-verbaal van relaas met nummer PL1300-2016089684 van 24 april 2016, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant 3] (dossierpagina’s A1 – A5).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] is met de ambulance vervoerd naar het [naam ziekenhuis] ziekenhuis. Het letsel is omschreven door de dienstdoende arts in het ziekenhuis.
9.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief van 23 augustus 2016 van [naam] , orthoptist.
Dit schriftelijk stuk houdt onder meer in als verklaring van voornoemde [naam] , zakelijk weergegeven:
Vanaf 25 april 2016 zien wij patiënt [slachtoffer] op het orthoptisch spreekuur.
Diagnose: fractuur van os nasale en mediale orbitawand links met verdenking strangulatie mediale oogspier met tevens fractuur van anterieure en mediale wand sinus maxillaris links met vocht in de sinus na mishandeling.
(…)
Bij de orthoptische controle op 19 augustus 2016 bleek: een zeer lichte onderactie van de mRectus Lateralis links.
4.3.2.2. Nadere overwegingen
Verklaring getuige [slachtoffer]
Op de zitting heeft de officier van justitie aan getuige [slachtoffer] de foto op pagina 129 van het dossier voorgehouden en aan [slachtoffer] gevraagd of hij de persoon op die foto herkent. Getuige [slachtoffer] heeft toen verklaard dat hij verdachte herkent als een van de twee mannen die hem hebben mishandeld. De raadsman heeft bepleit dat deze herkenning niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat deze herkenning niet in een neutrale setting heeft plaatsgevonden. De herkenning op de foto kan niet worden gebruikt omdat niet aan de eisen van een fotoconfrontatie is voldaan, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt deze standpunten van de raadsman niet. De rechtbank is het met de raadsman eens dat aan de herkenning op de foto minder waarde toekomt dan wanneer zou zijn voldaan aan de eisen van een fotoconfrontatie, maar dit betekent niet dat er geen enkele waarde aan de herkenning gehecht kan worden. Datzelfde geldt voor de herkenning door verdachte ‘in levende lijve’.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer] te weinig consistent en betrouwbaar zijn. De rechtbank is dit niet met de raadsman eens. [slachtoffer] heeft meermalen een verklaring afgelegd over het gebeurde, ook als getuige ter terechtzitting. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank consistent en betrouwbaar en de rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid daarvan. Deze verklaringen komen bovendien overeen met de verklaring van getuige [getuige 2] , die af en aan met het verblijf van aangever in de woning geconfronteerd is geweest. De inconsistenties in de verklaringen van [slachtoffer] die door de verdediging zijn aangewezen, betreffen naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende punten. Op essentiële onderdelen en in hoofdlijnen heeft [slachtoffer] consistent verklaard, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van zijn lezing van het gebeurde.
Verklaring getuige [getuige 1/medeverdachte 3]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft in zijn hoedanigheid van verdachte verklaard dat ook verdachte aangever heeft geslagen. Nadat hij als getuige was beëdigd, heeft [getuige 1/medeverdachte 3] ter terechtzitting verklaard dat hij bij deze verklaring blijft. De raadsman heeft bepleit dat deze verklaring niet voor het bewijs in de zaak van verdachte kan worden gebruikt, omdat deze niet voldoet aan de eisen die de wet (artikel 342 lid 1 Sr) aan een getuigenverklaring stelt. Immers heeft [getuige 1/medeverdachte 3] geen redenen van wetenschap gegeven, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Hoewel getuige [getuige 1/medeverdachte 3] niet expliciet heeft gezegd dat hij zelf heeft waargenomen of ondervonden dat verdachte aangever heeft geslagen, blijkt uit de context van zijn verklaring dat hij dit zelf heeft gezien, nu hij zich in dezelfde ruimte bevond als aangever en verdachte ten tijde van de mishandelingen. De verklaring die [getuige 1/medeverdachte 3] als getuige heeft afgelegd, kan dan ook voor het bewijs gebruikt worden.
Medeplegen
Zoals hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank uit van de lezing van aangever. Aangever heeft het telkens over twee mannen: verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] . Zij hebben hem samen urenlang mishandeld en van hen mocht hij de woning niet verlaten. Dat anderen dan verdachte en [naam verdachte] aangever hebben mishandeld is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Aangever heeft verdachte expliciet aangewezen als ‘de ergste van de twee’. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen hoeft niet precies komen vast te staan welke handelingen verdachte heeft uitgevoerd. Gelet op het voorgaande is zowel ten aanzien van feit 1 als feit 2 primair sprake van een gezamenlijke uitvoering, zodat het medeplegen bewezen is.
Zwaar lichamelijk letsel
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft hierbij onder meer verwezen naar artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en naar voorbeelden uit de jurisprudentie.
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet en overweegt hiertoe het volgende. Uit de voorhanden zijnde stukken blijkt dat aangever meerdere kneuzingen in zijn gezicht, een breuk aan de oogkas, een breuk in het jukbeen, kneuzingen aan een rib en beschadigingen aan de oogspieren en oogkassen heeft opgelopen. Vanaf 25 april 2016 is aangever onder behandeling bij een orthoptist geweest. Deze behandeling heeft tenminste tot 19 augustus 2016 plaatsgevonden. Daar komt bij dat aangever tot op de dag van vandaag als gevolg van de mishandeling zichtproblemen ondervindt, hij heeft als getuige ter terechtzitting verklaard nog steeds dubbel te zien.
Uit het voorgaande volgt dat op dit moment (nog) niet duidelijk is of aangever geheel zal herstellen. In ieder geval is hij tenminste vier maanden onder behandeling geweest bij een arts en heeft hij nog steeds gebrekkig zicht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van zwaar lichamelijk letsel. Voor de volledigheid merkt de rechtbank nog op dat het aannemelijk is dat het door aangever opgelopen letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel zal worden aangeduid.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman van verdachte heeft verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, als getuigen te horen: [vader verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [slachtoffer] en om (kort gezegd) telefoongegevens aan de stukken toe te voegen.
De rechtbank honoreert deze verzoeken niet. Ten aanzien van de getuigen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [slachtoffer] heeft de verdediging eerder de gelegenheid gehad om hen te ondervragen nu zij als getuigen reeds in een eerder stadium, dan wel op zitting, zijn gehoord. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om deze gelegenheid opnieuw te geven.
Ten aanzien het horen van [vader verdachte] , de vader van verdachte, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte en de overgelegde e-mail van [vader verdachte] van 9 maart 2017, begrijpt de rechtbank dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte een alibi heeft, namelijk dat hij ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde (enige tijd) bij zijn vader was. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van de overgelegde e-mail geen begin van aannemelijkheid van een sluitend alibi volgt. Als al zou moeten worden aangenomen dat verdachte op de desbetreffende avond even bij zijn vader is langs geweest, betekent dat nog niet dat hij niet bij de mishandeling en vrijheidsberoving van aangever betrokken kan zijn geweest. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte eerst ter terechtzitting is gegeven en dat hij niet ontkent dat hij tegelijk met aangever in de woning aan de [Straat A huisnr. 1] is geweest. Omdat er geen begin van aannemelijkheid is van het alibi, is er geen noodzaak om [vader verdachte] als getuige te horen. Datzelfde geldt voor het aan de stukken toevoegen van telefoongegevens. De voorwaardelijke verzoeken worden afgewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3.2.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader, voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) gevraagd naar een woning (gelegen aan [Straat A huisnr. 1] ) te komen en voornoemde [slachtoffer] in die woning meermalen tegen het gezicht en de rug en ribben geslagen en geschopt en getrapt en gezegd dat hij, [slachtoffer] , niet weg mocht, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (meerdere kneuzingen in het aangezicht en een breuk aan binnenzijde oogkas en een breuk in het jukbeen en kneuzingen aan een rib en beschadigingen aan de oogspieren en oogkassen) heeft bekomen;
feit 2
primair
in de periode van 23 april 2016 tot en met 24 april 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere kneuzingen in het aangezicht en een breuk aan de binnenzijde van de oogkas en een breuk in het jukbeen en kneuzingen aan een rib, heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen het gezicht en de rug en ribben te schoppen en te trappen en te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest en dat daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een veroordeling, aan verdachte geen TBS-maatregel met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De nacht van 23 op 24 april 2016 moet voor aangever een nachtmerrie zijn geweest, een zeer beangstigende en pijnlijke ervaring. Urenlang is hij van zijn vrijheid beroofd geweest, waarbij verdachte en de medeverdachte aangever bij herhaling hebben mishandeld. Toen zij aangever midden in de nacht eindelijk lieten gaan, hebben zij hem zwaargewond aan zijn lot overgelaten. Met vrijwel dichtgeslagen ogen, breuken in oogkas en jukbeen en kneuzingen aan een rib, heeft aangever de woning verlaten. Naast het fysieke letsel, waarvan het letsel aan de ogen tot op de dag van vandaag voortduurt, heeft aangever ook psychisch een enorme klap gekregen. Hij heeft verklaard heel bang te zijn geweest en gedacht te hebben dood te gaan.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige strafbare feiten. Gelet op de ernst van de feiten, waarvan met name de duur van de vrijheidsberoving en de ernst van het letsel zwaar wegen, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel slechts een lange gevangenisstraf recht doet in deze situatie. Daar komt bij dat verdachte in het verleden vaker voor ernstige geweldsdelicten is veroordeeld, waaronder tot lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, zo blijkt uit zijn strafblad.
De rechtbank houdt evenwel rekening met de inhoud van de hierna te noemen rapportage van het Pieter Baan Centrum en zal, nu zij het daarin geformuleerde advies volgt, de op te leggen gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, matigen.
Pro Justitia-rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van het omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapportage van 31 januari 2017, opgemaakt door [naam psychiater] , psychiater, en [naam psycholoog] , GZ-psycholoog, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Hierin is onder meer het volgende opgenomen.
Betrokkene is een, ten tijde van het onderzoek, 38-jarige Nederlandse man die zijn medewerking aan onderhavig onderzoek heeft verleend. Op basis van de gespreksindrukken in combinatie met de observatiegegevens, testgegevens en de beschikbare collaterale informatie komen ondergetekenden tot de volgende diagnostische conclusies.
Concluderend is er ten tijde van onderhavig onderzoek sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven (NAO), en alcoholafhankelijkheid en cocaïnemisbruik of –afhankelijkheid. Voorts is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO. Het problematisch middelengebruik en de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis waren – gezien het chronische beloop van deze diagnoses in het geval van betrokkene – ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Ondergetekenden menen dat de reeds beperkte agressieregulatie dusdanig is ontspoord, dat betrokkene hierop geen grip meer heeft gehad. Hoewel er veel vragen blijven over de relatie tussen betrokkene, aangever en de medeverdachten en dat het precieze effect van middelengebruik ten tijde van het ten laste gelegde onduidelijk is gebleven, kan in het verloop van het ten laste gelegde, indien bewezen, duidelijk worden gezien dat betrokkene onvoldoende rem op zijn gedrag heeft gehad. Gezien het persoonlijkheidsbeeld met psychotische kwetsbaarheid en een beperkte agressieregulatie moet geconcludeerd worden dat de geconstateerde problematiek in aanzienlijke mate in het ten laste gelegde, indien bewezen, heeft doorgewerkt. Geadviseerd wordt om betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het recidiverisico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt hoog geschat. De herhaaldelijke fysiek agressieve delicten in het verleden in combinatie met de huidige ten laste gelegde in ernst toegenomen mishandeling zijn daarbij een aanwijzing voor risico op escalatie.
Er is sprake van ernstige en complexe psychiatrische problematiek die al langdurig bestaat en gepaard gaat met (onvoorspelbare) agressieve ontregelingen. Eerdere pogingen (zowel ambulant als klinisch) om betrokkene te behandelen, zowel binnen een vrijwillig als een gedwongen kader, zijn niet van de grond gekomen. Betrokkene is een man die zich lastig laat begeleiden. Vermoedelijk speelt betrokkenes gebrekkige ziektebesef en –inzicht hierin een grote rol. Op basis van bovenstaande zal slechts een langdurige, intensieve behandelingsetting met een hoog beveiligingsniveau toereikend zijn om het risico op toekomstige (mogelijk in ernst toenemende) geweldsdelicten af te wenden. (…) Daarom adviseren ondergetekenden u een ter beschikkingstelling met last tot verpleging van overheidswege op te leggen.
TBS-maatregel
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte niet de geadviseerde TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet is uit te sluiten dat de vastgestelde stoornis zich na het incident heeft gemanifesteerd. Daarmee is niet aan het gelijktijdigheidsbeginsel ex artikel 37b, eerste lid en aanheft, Wetboek van Strafrecht voldaan. Voorts is oplegging van TBS met dwangverpleging niet proportioneel en subsidiair, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van de rapportage voldoende duidelijk dat er volgens de rapporteurs ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een stoornis bij verdachte. De rechtbank ziet geen reden om de onderbouwde conclusies van rapporteurs op dit punt in twijfel te trekken.
Dat geldt ook voor het advies om de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rapporteurs hebben duidelijk verwoord dat eerdere pogingen om verdachte te behandelen niet zijn geslaagd en dat het risico op herhaling (en mogelijk escalatie) hoog is.
Gelet op de aard van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dat is begaan en de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum, waarin de ernst van de stoornis is omschreven, het hoog ingeschatte recidiverisico op soortgelijke delicten en het gebrek aan zelfinzicht bij verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Behandeling van zijn stoornis is noodzakelijk en vereist om een herhaling van een ernstig geweldsdelict te voorkomen. De rechtbank acht het onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
Gelet op de inhoud van voornoemd rapport heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat verdachte voldoende adequaat en veilig kan worden behandeld binnen een voorwaardelijk kader. Noch een deels voorwaardelijke straf met een fors aantal maanden gevangenisstraf boven het hoofd, noch een TBS met voorwaarden biedt voldoende waarborgen. De rechtbank onderschrijft de conclusie uit het rapport dat slechts een langdurige, intensieve behandelingsetting met hoog beveiligingsniveau toereikend is en dat dit niet anders bereikt kan worden dan door de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien de bewezen geachte feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de TBS niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Voorwaardelijk verzoek om contra-expertise
De rechtbank is van oordeel dat de rapporteurs duidelijk hebben verwoord hoe zij tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank onderschrijft deze en ziet dan ook geen aanleiding om het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om contra-expertise toe te wijzen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het enkele feit dat verdachte ‘zich niet herkent’ in (de uitkomsten van) het rapport onvoldoende aanleiding is om op dit punt een andere beslissing te nemen.
Eendaadse samenloop
De raadsman heeft bepleit dat er bij het eventueel opleggen van straf rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat er sprake is van eendaadse samenloop. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich in dit geval geen eendaadse samenloop voor, nu de onderhavige strafbepalingen (te weten 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht) een andere strekking hebben en een ander belang beschermen.
Conclusie
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest en de maatregel van TBS met dwangverpleging.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 5.250,00 aan materiële schadevergoeding (bestaande uit € 5.000,00 aan verhuiskosten en € 250,00 voor kleding) en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij schadevergoeding in de vorm van een contactverbod.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, met uitzondering van het contactverbod. Daarbij dient het toe te wijzen bedrag hoofdelijk te worden opgelegd en vermeerderd met de wettelijke rente. Ook moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd, aldus de officier van justitie.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit, gelet op het verzoek om integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de schadevergoeding in natura en ten aanzien van de verhuiskosten dient te worden afgewezen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank, anders dan de raadsman van verdachte heeft bepleit, verdachte niet integraal vrijspreekt, zal het primaire standpunt van de raadsman ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij niet gevolgd worden.
Verhuiskosten
De raadsman van de benadeelde partij heeft aangevoerd dat dit deel van de vordering dient te worden toegewezen, omdat de benadeelde partij zich niet veilig voelt in zijn leefomgeving, als gevolg van de bewezen geachte feiten. De (nog te maken) verhuiskosten zijn daarmee een rechtstreeks gevolg van de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Allereerst geldt dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet heeft plaatsgevonden in de eigen woning van de benadeelde partij. Daarnaast is op dit moment onvoldoende duidelijk dat de verhuizing daadwerkelijk zal gaan plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat daarom onvoldoende is gebleken dat eventuele kosten om te verhuizen een rechtstreeks gevolg zijn van de bewezen geachte feiten. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kleding
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze post toewijzen, maar daarbij een afschrijvingspercentage van 50% hanteren omdat de beschadigde kleding niet nieuw was.
Immateriële schade
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de duur van de vrijheidsberoving en de ernst van de feiten en het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen, het gevorderde bedrag aan immateriële schade redelijk is. Deze post zal dan ook geheel worden toegewezen.
Contactverbod
Anders dan de raadsman veronderstelt biedt de wet geen ruimte voor toewijzing van een contactverbod bij wijze van vordering van de benadeelde partij.
Totaal
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 125,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2016. De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt geheel, te weten voor € 5.000,00, toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2016. Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in totaal tot een bedrag van € 5.125,00 wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.125,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
De hiervoor vermelde schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen, nu naast verdachte ook de medeverdachte voor de schade aansprakelijk is.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het verzoek van de raadsman van de benadeelde partij om de vordering, voor zover toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren wordt afgewezen, aangezien dit in een strafprocedure niet mogelijk is.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 april 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684936-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 14 april 2015 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de raadsman van verdachte eens dat het niet opportuun is om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf toe te wijzen, omdat aan verdachte TBS met dwangverpleging wordt opgelegd, welke maatregel de duur van vier jaren te boven kan gaan. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt dan ook afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 56, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
voortgezette handeling van ‘medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg’ en ‘medeplegen van zware mishandeling’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
EEN (1) JAAR.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 5.125,00 (zegge: vijfduizendhonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 5.125,00 (zegge: vijfduizendhonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van zestig (60) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/684936-14.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2017.