ECLI:NL:RBAMS:2017:1886

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
AMS 17/1079
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor dakterras en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een last onder dwangsom die aan [de persoon] was opgelegd. De last onder dwangsom, opgelegd op 16 juli 2015, verplichtte [de persoon] om de vlonders van het dak en de schoorsteenkanalen te verwijderen en het gebruik van het dak als dakterras te staken. Op 14 januari 2016 weigerde het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum een vergunning voor het aanbrengen van dakvlonders op de uitbouw van de derde verdieping van het pand van [de persoon]. Het bezwaar van [de persoon] tegen deze besluiten werd op 9 juni 2016 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter had eerder op 21 oktober 2016 een uitspraak gedaan waarin het besluit van 9 juni 2016 gedeeltelijk werd vernietigd, maar de last onder dwangsom bleef onherroepelijk.

In het verzoek om een voorlopige voorziening stelde [de persoon] dat de last onder dwangsom geschorst moest worden tot er een beslissing op het beroep was genomen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het verzoek niet materieel connex was aan de besluitvorming die in het bestreden besluit aan de orde was. De last onder dwangsom was onherroepelijk geworden en het verzoek om schorsing had geen betrekking op de weigering van de vergunning in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk, wat betekent dat de last onder dwangsom gehandhaafd blijft en het dakterras als illegaal wordt beschouwd.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het algemeen bestuur te veroordelen in de proceskosten of het betaalde griffierecht te laten vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1079

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2017 in de zaak tussen

[de persoon] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , te Amsterdam

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Riessen),
en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum

(gemachtigde: mr. R.M.P. Clarijs).
Partijen worden hierna [de persoon] (enkelvoud) en het algemeen bestuur genoemd.

Verloop van de procedure

Op 16 juli 2015 is aan [de persoon] een last onder dwangsom opgelegd om de vlonders van het dak en de schoorsteenkanalen te verwijderen van het pand [adres] en gebruik van het dak als dakterras te staken.
Op 14 januari 2016 heeft het algemeen bestuur – voor zover in deze procedure van belang –geweigerd een vergunning te verlenen voor het aanbrengen van dakvlonders op de uitbouw van de derde verdieping van het pand [adres] .
Op 9 juni 2016 van heeft het algemeen bestuur het bezwaar van [de persoon] tegen de besluiten van 16 juli 2015 en 14 januari 2016 ongegrond verklaard.
Op 21 oktober 2016 (zaaknummer: AMS 16/4458) heeft de voorzieningenrechter het beroep van [de persoon] gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 9 juni 2016 vernietigd voor zover dat ziet op het weigeren van een omgevingsvergunning voor het dakterras. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft het algemeen bestuur opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Op 20 januari 2017 heeft het algemeen bestuur het bezwaar van [de persoon] tegen het besluit van 14 januari 2016 opnieuw ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
[de persoon] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknummer: AMS 17/1080). Verder is de voorzieningenrechter verzocht om een spoedmaatregel (een voorlopige voorziening) te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 16 maart 2017. [betrokkene 2] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen van de voorzieningenrechter

Verzoek vrijstelling griffierecht
1.1.
[de persoon] heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van
griffierecht. Het verzoek is onderbouwd met een aantal stukken:
- een door [de persoon] ingevulde en ondertekende inkomensverklaring van 7 maart 2017;
- een brief van de Belastingdienst van 11 mei 2016 over inkomstenbelasting over het jaar 2015 van S.L. [de persoon] ;
- een brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 4 november 2016 over de definitieve berekening van de zorgtoeslag over het jaar 2015 van [de persoon] ;
- een brief van de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 maart 2016 aan [betrokkene 1] waarin hij zegt vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht in de zaak met nummer 201509409/1/A1.
1.2.
Op de zitting heeft de voorzieningenrechter het verzoek om vrijstelling afgewezen. Dit oordeel heeft de voorzieningenrechter gebaseerd op de volgende omstandigheden:
- het griffierecht bedraagt € 168, - en er zijn drie verzoekende partijen. Het griffierecht kan dus voldaan worden door drie personen;
- de hypotheeksituatie van het pand aan de [adres] (eigendom van [de persoon] en [betrokkene 1] ) is niet onderbouwd met objectief verifieerbare stukken;
- de vrijstelling die de griffier van de Afdeling heeft verleend is inmiddels van enige tijd geleden. Er zijn geen recente financiële stukken overgelegd;
- op de zitting heeft [betrokkene 2] verklaard een structureel inkomen te hebben van ongeveer € 700, - per maand;
- op de zitting heeft [betrokkene 2] verklaard dat één van zijn dochters (één van de overige verzoekers) werkzaam is als freelance fotograaf.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat het heffen van griffierecht het in hun geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om een procedure te starten bij de rechter. Het griffierecht is na de afwijzing aan de kas van de rechtbank voldaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarmee ontvankelijk.
Eerdere beroepsprocedure en ontwikkelingen
2.1.
Zoals in het procesverloop is weergegeven, heeft de voorzieningenrechter eerder op 21 oktober 2016 een uitspraak gedaan. Dit is dus de tweede beroepsprocedure van [de persoon] over het dakterras. Voor een volledig overzicht van de feiten en omstandigheden wijst de voorzieningenrechter op de eerste uitspraak die bekend is bij partijen. Hierna zal de voorzieningenrechter zich beperken tot het weergeven van de belangrijkste feiten en de ontwikkelingen sinds de uitspraak van 21 oktober 2016.
2.2.
[de persoon] is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres] . [de persoon] wil op de vierde verdieping van het pand, op een uitbouw van de derde verdieping, een dakterras maken. Een dakterras realiseren mag niet volgens de regels die in het bestemmingsplan ‘Postcodegebied 1012’ staan. Verweerder kan wel door middel van zogenaamde ‘binnenplanse afwijking’ toch een omgevingsvergunning verlenen voor het plaatsen van een dakterras, ook al is dat eigenlijk in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Op 9 juni 2016 heeft het algemeen bestuur geweigerd een vergunning te verlenen.
2.3.
In de uitspraak van 21 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit van 9 juni 2016 onrechtmatig is. Omdat [de familie] eigenaar zijn van het hele pand, kan – kort gezegd – geen sprake zijn van een simpel vast te stellen privacy schending waardoor de vergunning niet verleend kan worden. De voorzieningenrechter heeft het algemeen bestuur opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het bestreden besluit heeft het algemeen bestuur gehoor gegeven aan die opdracht. Tegen het bestreden besluit heeft [de persoon] beroep ingesteld. Ook heeft hij gevraagd om een voorlopige voorziening.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
3. Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening samenhangt met het beroep geregistreerd onder zaaknummer AMS 17/1080. Omdat er nog een andere beroepszaak (zaaknummer: AMS 16/7954) bij deze rechtbank loopt van de buurman van [de persoon] ( [naam buurman] ) en omdat deze zaak grote samenhang vertoont met die van de buurman, vindt de voorzieningenrechter het wenselijk dat beide beroepen zo mogelijk op dezelfde dag door de rechtbank worden behandelend, gezamenlijk of na elkaar. De voorzieningenrechter zal daarom in deze zaak niet meteen beslissen op het beroep, maar alleen op het verzoek.
4.1.
In zijn verzoekschrift heeft [de persoon] de voorzieningenrechter verzocht de last onder dwangsom zoals die op 16 juli 2015 is opgelegd te schorsen tot op het beroep is beslist. Afgaande op het verzoek zoals dat door [de persoon] is geformuleerd, ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of het verzoek betrekking heeft op de besluitvorming zoals dat in het bestreden besluit is weergegeven. Met andere woorden: of het verzoek ‘materieel connex’ is.
4.2.
Van belang voor de beantwoording van die vraag is wat in de eerdere beroepsprocedure is beslist. De voorzieningenrechter heeft in de eerdere zaak het besluit om een omgevingsvergunning te weigeren vernietigd. De voorzieningenrechter heeft niet de last onder dwangsom van 16 juli 2015 vernietigd. Omdat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2016 geen hoger beroep is ingesteld, staat de last onder dwangsom van 16 juli 2015 in juridische zin vast. Deze is onherroepelijk geworden. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningenrechter uit moet gaan van de juistheid van het dwangsombesluit van 16 juli 2015.
4.3.
Het bestreden besluit waar het in deze procedure over gaat, gaat niet over het dwangsombesluit van 16 juli 2015. Het verzoek van [de persoon] om de last onder dwangsom van 16 juli 2015 te schorsen heeft daarom geen betrekking op de weigering van een vergunning in het bestreden besluit, maar op een inmiddels onherroepelijk geworden besluit.
4.4.
Met de eerdere vernietiging van de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen, is reden voor de last onder dwangsom van 16 juli 2015 niet verdwenen. Dit besluit heeft zijn werking dus niet verloren. De aanleiding om een omgevingsvergunning aan te vragen, was het opleggen van de last onder dwangsom. Zo wilde [de persoon] proberen het illegale dakterras legaal te maken en de last onder dwangsom van tafel te krijgen. Met het weigeren van de vergunning is dat niet gelukt. Kort gezegd: het dakterras was al illegaal en is gedurende de procedures illegaal gebleven. De gedeeltelijke vernietiging van de voorzieningenrechter op 21 oktober 2016 heeft daar geen verandering in gebracht. De reden om het dwangsombesluit van 16 juli 2015 op te leggen heeft dus altijd bestaan.
4.5.
Ten slotte is nog van belang op te merken dat de gemachtigde van [de persoon] op de zitting heeft verklaard het verzoek ook te hebben ingediend om een snel oordeel in de beroepsprocedure te kunnen krijgen. De voorzieningenrechter ziet geen reden hierin mee te gaan.
De conclusie en het gevolg van deze uitspraak
5.1.
Het verzoek om een voorlopige voorziening voldoet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan het vereiste van materiële connexiteit. Het verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Deze uitspraak betekent dat (voorlopig) niets verandert: het dakterras mag door het algemeen bestuur gedurende de beroepsprocedure voor illegaal worden aangezien en de last onder dwangsom van 16 juli 2015 blijft gehandhaafd.
5.2.
Omdat [de persoon] in het ongelijk wordt gesteld, bestaat geen aanleiding het algemeen bestuur te veroordelen in de proceskosten. Ook bestaat geen reden het betaalde griffierecht te laten vergoeden door het algemeen bestuur.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet‑ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter mr. M.J.M. Langeveld, in aanwezigheid van griffier mr. M. van Looij.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.