ECLI:NL:RBAMS:2017:1908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
13/845059-11 en 13/845011-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Honig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing op verzoek om getuigen op te roepen in strafzaak

Op 17 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeslissing genomen op verzoek van de verdediging om vijftien getuigen op te roepen in het kader van een strafzaak. De verdediging had op 15 februari 2017 een formeel verzoek ingediend op basis van artikel 263 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om getuigen te horen tijdens de inhoudelijke zitting. De rechtbank benadrukte dat in dergelijke zaken gebruikelijk is dat er voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling contact is over eventuele onderzoekswensen, bijvoorbeeld tijdens een regiebijeenkomst. In deze zaak had de raadsvrouw, ondanks eerdere toezeggingen, tussen maart en juni 2016 geen onderzoekswensen doorgegeven en had zij ingestemd met de planning van de inhoudelijke behandeling op 17 maart 2017. Hierdoor werden de een maand voor de zitting ingediende getuigenverzoeken niet meer aan het verdedigingsbelang getoetst.

De rechtbank oordeelde dat het horen van de verzochte getuigen niet noodzakelijk was voor de volledigheid van het onderzoek. De verdediging had eerder aangegeven onderzoekswensen te hebben, maar had deze niet tijdig kenbaar gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het moment om onderzoekswensen in te dienen inmiddels was verstreken en dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing was. Gezien de omstandigheden en de tijdlijn van de communicatie tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, werd het verzoek tot het horen van getuigen afgewezen. De rechtbank benadrukte het belang van tijdige communicatie en regie in strafzaken, vooral wanneer meerdere onderzoekswensen spelen.

Uitspraak

Tussenbeslissing 17 maart 2017 op verzoeken [verdachte] tot oproeping van getuigen
De verdediging heeft in de faxen van 15 februari 2017 formeel een verzoek gedaan ex artikel 263 Sv. om getuigen op een inhoudelijke zitting te horen, en ze daarvoor op te roepen. Dergelijke verzoeken worden getoetst aan het verdedigingsbelang. In veel strafzaken werkt het systeem, waarbij de verdediging relatief kort voor een zitting kan verzoeken om een getuige voor die zitting op te roepen, goed. In zaken die meer om het lijf hebben, waarbij meerdere onderzoekswensen kunnen spelen is het evenwel gebruik dat er, voordat er een inhoudelijke zitting wordt gepland, contact is en regie wordt gevoerd over eventuele onderzoekswensen van de verdediging. Er wordt pas een inhoudelijke zitting gepland wanneer duidelijk is dat die er niet zijn, ofwel wanneer de onderzoekswensen zijn uitgevoerd - of duidelijk is dat ze voor de beoogde datum van de inhoudelijke behandeling uitgevoerd zullen zijn. Voor de regie over onderzoekswensen kan een regiebijeenkomst of een regiezitting worden gehouden. Als er discussie is over toewijzing van getuigen, vindt de toetsing aan de hand van het verdedigingsbelang op dat moment plaats.
In deze zaak is het ook zo gegaan. Het Openbaar Ministerie heeft de verdediging een jaar geleden, bij brief van 22 maart 2016, laten weten dat het onderzoek was afgerond en dat er gedagvaard zou worden. De verdediging werd gevraagd of er onderzoekswensen waren. Als die onderzoekswensen er waren, zou de Officier van Justitie de rechter-commissaris verzoeken om een regiebijeenkomst. Als er geen onderzoekswensen waren, zou er worden gedagvaard. Mr. Honig heeft in reactie op deze brief (fax van 24 maart 2016) laten weten dat zij onderzoekswensen had, en deze binnen 4 weken kenbaar zou maken. Zij heeft daarna evenwel niet meer van zich laten horen. Na een aantal telefonische rappels heeft het Openbaar Ministerie op maandag 13 juni 2016 een e-mail gestuurd en mr. Honig een laatste termijn (tot het einde van die week) gesteld om eventuele onderzoekswensen door te geven. In diezelfde e-mail heeft het Openbaar Ministerie laten weten dat, als mr. Honig dit niet zou doen, de zaak gepland zou worden voor een inhoudelijke behandeling. Op deze e-mail is geen reactie gekomen. Vervolgens is er - in overleg met de verdediging - een datum bepaald voor de inhoudelijke behandeling van de zaak, te weten vandaag.
Het moment om onderzoekswensen in te dienen die zouden worden getoetst aan het verdedigingsbelang ligt daarmee in deze zaak tussen maart en juni vorig jaar, toen daarover contact was tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, en een regiebijeenkomst zou zijn gehouden als de verdediging - als toegezegd - met onderzoekswensen zou zijn gekomen. Dat moment is nu, en was ook op 15 februari 2017, ruim gepasseerd.
Dat betekent dat op dit moment het noodzakelijkheidscriterium geldt. De rechtbank acht het horen van de door mr. Honig genoemde getuigen, ook gehoord haar toelichting van vanochtend, niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek.
De rechtbank wijst aldus het verzoek tot het horen van getuigen af.