ECLI:NL:RBAMS:2017:1931

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
13/654170-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie jonge mannen voor deelname aan een straatroof met geweld en bezit van cocaïne

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie jonge mannen, die werden beschuldigd van deelname aan een straatroof en het bezit van cocaïne. De straatroof vond plaats op 25 september 2016 in de Binnengasthuisstraat te Amsterdam, waar het slachtoffer, [slachtoffer], werd overvallen door een groep van ongeveer zeven mannen. Een politieman, die toevallig in de buurt was, getuigde van de beroving en kon drie verdachten aanhouden, waaronder de twee broers en een medeverdachte. De rechtbank achtte de straatroof bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachten. De rechtbank legde aan elk van de veroordeelden een andere straf op, waarbij de bereidheid om mee te werken met de reclassering en de kans op rehabilitatie zwaar wogen in de beslissing. De rechtbank benadrukte het belang van de laatste kans voor een van de mannen om een opleiding te volgen. De verdachten werden veroordeeld tot gevangenisstraffen, waarbij de rechtbank rekening hield met hun jeugdige leeftijd en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654170-16 (Promis)
Datum uitspraak: 23 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1997
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.K. Hansen Löve naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte zijn twee feiten ten laste gelegd, namelijk dat
1. hij op of omstreeks 25 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de openbare weg ( Binnengasthuisstraat ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (Samsung S6) en/of een geldbedrag van (ongeveer) 100 euro en/of 200 Britse pond, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en),dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] heeft/hebben vastgegrepen en/of vastgehouden en/of
- die [slachtoffer] hard op het oog/gezicht heeft/hebben gestompt/geslagen en/of
- die [slachtoffer] op/tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen;
2. hij op of omstreeks 25 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 20 bolletjes en/of twee wikkels met een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van beide ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
De straatroof en het standpunt van verdachte
Op 25 september 2016 doet [slachtoffer] aangifte van een straatroof. Hij verklaart dat hij eerder die ochtend vroeg in de Binnengasthuisstraat in Amsterdam van achteren werd vastgegrepen en naar de grond gebracht en dat er een man of zeven om hem heen stond. Hij verklaart dat hij is geschopt en geslagen en dat zijn zakken zijn doorzocht. Zijn telefoon en zijn geld zijn afgepakt waarna de mannen er vandoor renden.
Hoofdagent [verbalisant 1] die bezig was twee mannen op een fiets te schaduwen die hij verdacht van het aanbieden van bolletjes (nep)dope, is getuige van de straatroof. Hij ziet zes of zeven mannen boven op het slachtoffer, zij doorzoeken zijn kleding en nemen spullen weg. Hij hoort iemand zeggen ‘doe het snel. Maak zijn zakken leeg!’ Hij geeft portofonisch door aan zijn collega [verbalisant 2] dat er een straatroof bezig is. Als de mannen wegrennen gaat [verbalisant 1] achter hen aan en hij en zijn toegesnelde collega’s slagen er in drie mannen aan te houden: [medeverdachte 2] en de tweelingbroers: verdachte en [medeverdachte 1] .
Bij [medeverdachte 1] worden diverse coupures briefgeld aangetroffen.
Verdachte had in zijn jaszak onder meer een aantal bolletjes en een wikkel die na laboratoriumonderzoek cocaïne bleken te bevatten.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niets met de straatroof te maken heeft; hij heeft gezien dat er een groepje mannen aan het worstelen of vechten was, maar hij heeft zich daar niet mee bemoeid. Later, toen hij daarover werd doorgevraagd, heeft hij nog verteld dat hij zijn broer in het groepje vechtende mensen heeft gezien en dat hij, verdachte, tussenbeide is gekomen en dat hij heeft geprobeerd de straatvechters uit elkaar te trekken.
Het bezit van verdovende middelen heeft verdachte toegegeven.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich, met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht deelname aan de straatroof bewezen, evenals het aanwezig hebben van verdovende middelen. Wat het eerste feit betreft baseert zij zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen waarin verbalisant [verbalisant 1] gedetailleerd beschrijft wat hij heeft waargenomen.
De aangifte van [slachtoffer] sluit naadloos aan op de waarnemingen van de verbalisant en bovendien wordt er bij de broer van verdachte geld aangetroffen in precies die coupures die aangever als gestolen opgeeft.
Het bezit van de verdovende middelen wordt door verdachte erkend. De officier van justitie ziet in de hoeveelheid bolletjes (20) een dealerindicatie.
4.3
Het standpunt van de raadsvrouw
De lezing die verdachte geeft –
hij ziet een vechtpartij en probeert de mensen uit elkaar te halen– sluit opzet op een diefstal uit. Het is een alternatief scenario dat heel goed kan kloppen en dat zijn aanwezigheid op dat moment en op die plaats verklaart. Verdachte moet worden vrijgesproken van de straatroof.
Niet vergeten moet worden dat verbalisant [verbalisant 1] met een ander onderzoek bezig was en zijn aandacht gericht was op het achtervolgen van vermeende (nep)drugsverkopers. Hij werd verrast door de plotselinge schermutseling die plaatsvond in het donker en in een labyrint van steegjes. De situatie was chaotisch. Aangever heeft geen signalementen kunnen geven.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op de één getuige geen getuigeregeling van artikel 342, tweede lid Wetboek van Strafvordering (Sv) en betoogd dat de uitzondering zoals bedoeld in artikel 344, tweede lid Sv in dit geval niet opgaat omdat deze alleen zou gelden voor eenvoudige zaken zoals overtredingen en niet voor een ernstig misdrijf als het ten laste gelegde feit. De conclusie is dan ook dat het bewijsminimum niet wordt gehaald en dat verdachte ook om die reden moet worden vrijgesproken van de deelname aan de straatroof.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het tweede feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:De waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] , zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2016, opgemaakt door hemzelf en zijn collega [verbalisant 2] , zijn zakelijk en gedetailleerd weergegeven. Daarbij komt dat beide verbalisanten gedetacheerd zijn geweest bij het Doelgroepenteam, een team dat bestaat uit getrainde waarnemers van straatcriminaliteit. [verbalisant 1] stuit onverwacht op de straatroof die dan juist aan de gang is en ziet zes à zeven mannen allemaal bovenop aangever liggen met het doel hem te fixeren. [verbalisant 1] ziet dat aangever zich probeert te verzetten maar dat dit door alle mannen bovenop hem vrijwel onmogelijk is. Hij ziet hoe de mannen de kleding van aangever doorzoeken en spullen wegnemen. Eén van de mannen roept ‘doorfietsen!’ naar [verbalisant 1] , die in burger is gekleed en niet direct als politieman herkenbaar is. [verbalisant 1] verklaart dat hij zeker weet dat verdachte bij de groep mannen hoorde die het slachtoffer fixeerden en zijn zakken doorzochten en leeggemaakt hebben. Hij heeft zijn verklaring later bij de rechter-commissaris bevestigd en verklaard dat hij de groep tijdens het incident niet uit het zicht heeft verloren.
Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat juist op de plek waar de beroving plaats vond een paar lichten hangen, dat het zicht redelijk goed was en dat hij een redelijk overzicht over het terrein had.
Het betoog dat de waarneming van [verbalisant 1] , zoals vastgelegd in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal bevindingen, niet de bijzondere bewijskracht heeft als bedoeld in artikel 344, tweede lid Sv wordt verworpen. Dat deze uitzondering op de in artikel 342, tweede lid Sv gegeven algemene regel alleen geldt voor door een politieambtenaar simpele en op heterdaad geconstateerde overtredingen is geen voorschrift dat aan de wet of de jurisprudentie kan worden ontleend. Maar bovendien zijn er andere bewijsmiddelen voorhanden die de waarneming ondersteunen, zoals de aangifte van [slachtoffer] , het aantreffen van het geld in met de aangifte overeenstemmende coupures in de fouillering van de medeverdachte [medeverdachte 1] en de verklaring van verdachte zelf dat er op die plaats en op dat moment een vechtpartij plaatsvond, waarbij een aantal mannen betrokken was.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage, dat er wel degelijk een straatroof plaatsvond waarbij aangever [slachtoffer] werd beroofd door een aantal mannen en dat verdachte één van hen was en dat verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij de tegen [slachtoffer] gerichte handelingen. Daarmee is de stelling dat verdachte geen opzet heeft gehad op het feit en reeds om die reden zou moeten worden vrijgesproken door de bewijsmiddelen weerlegd en behoeft zij geen verdere bespreking.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit:
Dit feit is niet betwist door of namens verdachte. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van beide feiten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de aan dit vonnis gehechte bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte beide feiten heeft gepleegd, namelijk dat hij op
25 september 2016 te Amsterdam op de openbare weg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, Samsung S6, en een geldbedrag van 100 euro en 200 Britse pond, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededaders
- die [slachtoffer] hebben vastgegrepen en vastgehouden en
- die [slachtoffer] hard op het oog hebben gestompt en
- die [slachtoffer] tegen het lichaam hebben geschopt;
en dat hij op 25 september 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 bolletjes met een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de beide door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn gebrek aan zelfredzaamheid. Een lange gevangenisstraf remt de ontwikkeling van een jonge veroordeelde en werkt beschadigend. Het is spijtig dat verdachte niet met de reclassering wil meewerken. Hij heeft plannen om in september te starten met een vervolgopleiding. Volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De straatroof waarvoor verdachte wordt veroordeeld is een dermate ernstig feit dat het voorstel van de raadsvrouw om verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, niet zal worden overgenomen. Een dergelijke straf doet geen recht aan de ernst van het feit. Daar komt dan nog bij dat verdachte een substantiële hoeveelheid cocaïne bij zich had.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aangever is meegelopen met een paar mannen die hem drugs aanboden. Op het Binnengasthuisterrein gekomen, is hij plotseling overvallen door een groep van ongeveer zeven mannen, een overmacht waartegen hij zich niet heeft kunnen verweren. Hij is mishandeld en beroofd. Verdachte maakte deel uit van deze groep en moet als medepleger van diefstal met geweld worden beschouwd. Het betrof in alle opzichten een laffe aanval waarbij aangever wel het onderspit moest delven. Het is een geluk dat dit alles plaats vond onder de ogen van een politieman in burger. De politie is er in geslaagd drie deelnemers aan de straatroof aan te houden en de aangever heeft in elk geval het bij hem gestolen geld weer terug kunnen krijgen.
Wrang is dat verdachte kort tevoren op 13 juni 2016 eveneens een straatroof heeft gepleegd en hiervoor op 26 september 2016 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een jeugddetentie van 91 dagen met aftrek van voorarrest en 150 uur taakstraf. Hij heeft met deze taakstraf nog geen begin kunnen maken om de simpele reden dat hij ten tijde van deze veroordeling alweer gedetineerd raakte voor de onderhavige zaak.
Verdachte staat niet open voor begeleiding door de reclassering. Hij heeft met deze instantie een conflict gekregen, naar eigen zeggen omdat zij hem ten onrechte beschouwden als ‘geradicaliseerd’. Hij heeft geen vertrouwen in de begeleiding en praktische steun die de reclassering hem zou kunnen bieden en wijst deze af. Deze keuze is verdachtes goed recht maar het ontneemt hem de mogelijkheid om door middel van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk straf te profiteren van de kansen die hij hem daarmee geboden worden.
Uit verdachte’s strafblad blijkt verder dat hij op 23 oktober 2015 is veroordeeld door the North and East Devon Magistrates’ Court (Groot Brittannië) tot een vrijheidsstraf voor de duur van zestien maanden voor het aanwezig hebben van heroïne.
In deze omstandigheden is slechts een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een passende sanctie en de rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen verklaarde feiten leveren op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart de bewezen feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
tien maandenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en J. Edgar, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2017.