ECLI:NL:RBAMS:2017:1961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
AMS 17/1809
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening na sluiting van café wegens handgranaat

Op 30 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een besloten vennootschap, exploitant van een café, en de burgemeester van Amsterdam. De burgemeester had op 8 februari 2017 besloten het café te sluiten na de vondst van een handgranaat in de horecagelegenheid. De vennootschap verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het café weer open kon. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester het café mocht sluiten, omdat de aanwezigheid van een handgranaat een ernstig gevaar voor de openbare orde opleverde. De voorzieningenrechter benadrukte dat het niet relevant was hoe de handgranaat in het café was gekomen en dat de sluiting niet disproportioneel was, gezien de ernst van de situatie. De burgemeester had de bevoegdheid om het café te sluiten op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, artikel 2.10, en de voorzieningenrechter vond dat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen dan de financiële belangen van de vennootschap. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en stelde dat de burgemeester nog deze week een beslissing zou nemen over de heropening van het café.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1809

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 maart 2017 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [bedrijf] ,te Amsterdam
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
en
de burgemeester van Amsterdam,
(gemachtigden: mr. R. Nomden en mr. S. de Wied).
Partijen worden hierna de vennootschap en de burgemeester genoemd.

Verloop van de procedure

Op 8 februari 2017 heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting voor onbepaalde tijd bevolen van [café] (het sluitingsbevel).
De vennootschap heeft tegen het sluitingsbevel bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om tijdens de bezwaarprocedure een spoedmaatregel (een voorlopige voorziening) te treffen.
De vennootschap heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2017. De vennootschap is vertegenwoordigd door haar gemachtigde [en haar vennoten] Ook is voor de vennootschap gekomen: [de persoon] van DETEC Beveiliging. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen van de voorzieningenrechter

Inleiding
1. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst van de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen. In dit geval betekent dit dat de voorzieningenrechter een afweging maakt tussen aan de ene kant het belang van de vennootschap dat [café] tijdens de bezwaarprocedure weer geëxploiteerd kan worden. Aan de andere kant kijkt de voorzieningenrechter naar het belang van de burgemeester dat [café] gesloten blijft. Er is in de regel geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het bestreden besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
De gevonden handgranaat op 8 februari 2017
2. [café] is gevestigd aan het [adres] , nabij het Leidseplein. Op 8 februari 2017 waren er ongeveer tien mensen aanwezig in [café] . Rond 16.00 uur is door het personeel van het café een voorwerp aangetroffen. De daarna gealarmeerde politie en Explosieven Opruimingsdienst (EOD) hebben vervolgens vastgesteld dat een handgranaat was. De politie heeft van deze gebeurtenis een rapportage gemaakt en aan de burgemeester gezonden. Daarop heeft de burgemeester het sluitingsbevel gegeven.
Standpunt van de burgemeester
3. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het aantreffen van een handgranaat in een voor publiek toegankelijk inrichting een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert. De burgemeester vindt dit op basis van het volgende:
- de handgranaat is in een horecagelegenheid aangetroffen;
- tijdens het aantreffen van de granaat, op klaarlichte dag, waren een tiental klanten aanwezig;
- de handgranaat brengt de veiligheid van klanten, bewoners en voorbijgangers ernstig in gevaar en tast de openbare orde aan;
- dit incident heeft veel impact op de omgeving;
- de directe omgeving van de voor publiek toegankelijke inrichting is vanwege veiligheidsredenen voor een aantal uur afgezet door de politie. Het gebied kon pas worden vrijgegeven nadat de EOD het sein veilig had gegeven;
- het aantreffen van de handgranaat, waarbij de motieven niet duidelijk zijn, brengt een verhoogd risico met zich dat zich in of bij deze zaak opnieuw ernstige openbare ordeverstoringen plaatsvinden. De kans op herhaling is dus niet uit te sluiten.
Hierop heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting van [café] bevolen. De burgemeester heeft deze bevoegdheid gebruikt op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (APV).
Beoordeling van de voorzieningenrechter
4.1.
De vennootschap heeft op de zitting aangevoerd dat uit de toelichting op de APV niet duidelijk blijkt of het neerleggen van een handgranaat bij de ingang van een café valt onder het begrip ‘aanwezig zijn’ als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d. Als moet worden aangenomen dat deze sluitingsgrond van toepassing is, dan dringt zich de vraag op in hoeverre de e-grond van de APV toepasbaar is, omdat die grond spreekt over ‘andere feiten en omstandigheden’. Omdat in het sluitingsbevel geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld dan de aanwezigheid van een handgranaat, is op dit onderdeel sprake van een motiveringsgebrek, zo stelt de vennootschap.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt de vennootschap hierin niet. Beide sluitingsgronden zijn in dit geval van toepassing. Een handgranaat is een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, daar zijn partijen het ook over eens. De handgranaat is gevonden binnen in [café] , zodat deze daar ‘aanwezig was’ in de zin van artikel 2.10, eerste lid en onder d, van de APV. Daarbij is van ondergeschikt belang waar de handgranaat precies lag en hoe hij daar gekomen is. Daarnaast is zonneklaar dat het aantreffen van een handgranaat te kwalificeren valt als een omstandigheid die de vrees wettigt dat het geopend blijven van de horeca-inrichting ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. De voorzieningenrechter ziet in de redactie en strekking van artikel 2.10 van de APV geen belemmering meerdere sluitingsgronden te hanteren bij één incident of feitencomplex. De burgemeester was dus bevoegd [café] te sluiten op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de APV. Op grond van zijn beleid [1] heeft de burgemeester het café onmiddellijk gesloten voor onbepaalde tijd.
5.1.
De vennootschap stelt dat sluiting voor onbepaalde tijd disproportioneel is. Het is niet onbegrijpelijk dat een café wordt gesloten zolang daar zich gevaarlijke voorwerpen bevinden, zoals explosieven. Maar nu bevindt de handgranaat zich niet langer in [café] en daarmee is het directe gevaar niet meer aanwezig. In het sluitingsbevel is verder het ‘verhoogde risico’ waarover wordt gesproken niet met feiten en omstandigheden onderbouwd, anders dan de onduidelijkheid van het motief achter het plaatsen van de handgranaat. Het is de vraag of deze enkele omstandigheden de nu inmiddels zeven weken durende sluiting rechtvaardigt. Daarnaast wijst de vennootschap op het sinds eind 2016 gewijzigde beleid met betrekking tot coffeeshops die beschoten worden. Het nieuwe beleid houdt in dat coffeeshops niet langer voor drie maanden gesloten worden, maar onder voorwaarden open mogen blijven. Het is de vennootschap niet duidelijk waarom deze nieuwe beleidslijn niet in haar geval is toegepast. Ook wijst de vennootschap op haar aangepaste veiligheidsplan. De vennootschap heeft aangegeven bereid te zijn te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is om het eventueel aanwezige verhoogde risico op herhaling uit te sluiten. Er valt hen geen verwijt van het voorval te maken, aangezien uit camerabeelden blijkt dat de handgranaat stiekem is neergelegd en na ontdekking is adequaat gehandeld.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de gronden van de vennootschap zich voornamelijk richten op heropening van [café] . Deze procedure gaat echter niet over een eventuele weigering van de burgemeester [café] te heropenen, maar over het sluitingsbevel. De gronden van de vennootschap kunnen echter wel worden beoordeeld in het kader van de vraag of de sluiting voor onbepaalde tijd evenredig is.
5.3.
Dat de vennootschap geen verwijt valt te maken maakt de sluiting niet onredelijk. De verwijtbaarheid speelt in het kader van de sluiting geen rol. De vennootschap betoogt voorts dat zij alles wat in haar macht ligt doet om de burgemeester ter wille te zijn en om herhaling van een ernstig incident te voorkomen. Ook dit maakt het sluitingsbevel nog niet onevenredig. Verder is van belang dat op de zitting is medegedeeld dat de burgemeester nog deze week een beslissing zal nemen over heropening. De afgelopen tijd is onderzoek gedaan naar het motief van de dader om een handgranaat neer te leggen in [café] . Het motief is volgens de burgemeester onder meer van belang bij de vraag of er kans op herhaling bestaat en dus of de burgemeester erop kan vertrouwen dat dit een éénmalig incident betreft. De voorzieningenrechter beoordeelt dit als begrijpelijk en vindt de termijn waarop de burgemeester een besluit over heropening neemt gelet hierop niet onredelijk lang.
5.4.
Verder is [café] , zoals de burgemeester terecht op de zitting heeft gesteld, niet te vergelijken met een coffeeshop. Een coffeeshop is ‘droge horeca’. Omdat geen sprake is van vergelijkbare gevallen is het nieuwe sluitingsbeleid van de burgemeester ten aanzien van coffeeshops die beschoten worden niet van toepassing. Het gewijzigde beleid is namelijk ingegeven door aanwijzingen dat niet uitgesloten is dat er een relatie is tussen de uitvoering van het (oude) sluitingsbeleid van de burgemeester en de toename van beschietingen (tien incidenten in twee jaar) van coffeeshops. Een dergelijke ontwikkeling geldt niet voor cafés. De burgemeester hoeft zijn gewijzigde beleid ten aanzien van beschoten coffeeshops dus niet toe te passen op [café] .
5.5.
De conclusie is dat de sluiting voor onbepaalde tijd niet disproportioneel is.
6.1.
In het kader van het afwegen van de belangen wijst de vennootschap er op dat het sluitingsbevel op korte termijn tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. De vennootschap leidt door de sluiting een hoge omzetderving waardoor het voortbestaan van het bedrijf in gevaar komt. Verder huurt de vennootschap de bedrijfsruimte van Heineken die deze op haar beurt weer huurt van de pandeigenaar. De overeenkomst tussen Heineken en de pandeigenaar is inmiddels buiten de rechter om ontbonden en ontruiming is aangezegd. Hoewel de vennootschap zich hiertegen verzet, dreigt door de ontruiming werkloosheid van veertig werknemers.
6.2.
De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het vinden van de handgranaat in [café] vormt een ernstige schok voor de openbare orde op en rondom een druk uitgaanscentrum middenin de binnenstad. Er is de burgemeester terecht alles aan gelegen deze schok te herstellen. Daarbij heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter dit zware middel kunnen inzetten, ook al betekent dit verlies in financieel en bedrijfsmatig opzicht voor de vennootschap. De financiële en bedrijfsmatige belangen die de vennootschap heeft bij het weer kunnen exploiteren van [café] wegen dus niet op tegen het grote belang dat de burgemeester heeft bij herstel en handhaving van de openbare orde.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Bijlage I

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak gelet op de volgende bepaling:
Algemene Plaatselijke Verordening 2008
Artikel 2.10 Sluiting gebouw
1. De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
a. is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
b. door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;
c. discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;
d. wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of
e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
2. De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
3. De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.
4. De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.
5. Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.
6. Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.
7. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.

Voetnoten

1.Zie hiervoor de ‘Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening’ van 21 april 2005.