ECLI:NL:RBAMS:2017:2337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
13/702067-16, 99/000730-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie in een huurauto; rechtmatigheid fouillering en doorzoeking

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De tenlastelegging betrof een Walther P99 pistool en acht 380 auto volmantel patronen, die op 22 juni 2016 in Amsterdam in een huurauto werden aangetroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fouillering van de verdachte en de daaropvolgende doorzoeking van de auto rechtmatig waren, ondanks de verdediging die aanvoerde dat er sprake was van een vormverzuim. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen, mede op basis van DNA-onderzoek dat een match met de verdachte aangaf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen en de munitie gelast, gezien de ernst van het feit en de risico's die het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met zich meebrengt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702167-16 (Promis) en vordering herroeping V.I. 99/000730-31
Datum uitspraak: 7 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres verdachte]
,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 juni 2016 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een Walther P99 pistool (omgebouwd gas-alarmpistool, geschikt voor het verschieten van scherpe munitie), en/of munitie van categorie III, te weten acht 380 auto volmantel patronen, voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend wettig bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het in de auto aangetroffen vuurwapen van het bewijs dient te worden uitgesloten op grond van artikel 359a, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de fouillering van verdachte en de daarop volgende doorzoeking van de auto onrechtmatig zijn geweest. De politiemutatie van
3 juni 2016 kan geen omstandigheid opleveren die bijdraagt aan een redelijk vermoeden van schuld in het kader van Wet wapens en munitie om tot fouillering over te gaan omdat niet blijkt dat met “ [voornaam verdachte] ” verdachte wordt bedoeld. Voor het geval de rechtbank niet overgaat tot bewijsuitsluiting, dient er als gevolg van de vormverzuimen strafvermindering te worden toegepast.
Voor het geval de rechtbank de verdediging hierin niet volgt, dient verdachte van het hem ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat op basis van het DNA-rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet kan worden vastgesteld dat er direct contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en het vuurwapen. De enkele aanwezigheid van het wapen in de auto bewijst niet dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid daarvan. Voorts kan niet worden uitgesloten dat het vuurwapen door een bekende van verdachte in de auto is achtergelaten gedurende de periode dat verdachte die auto in zijn bezit heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 8 van het dossier) zagen zij in de nacht van 22 juni 2016 een witte personenauto, merk Citroën C4, voorzien van kenteken [nummer] rijden op de openbare weg in Amsterdam. Zij hebben het kenteken in het politiesysteem nagetrokken. Het bleek om een auto van [naam autoverhuur] te gaan, een firma waarvan, naar de verbalisanten bekend was, veel criminelen gebruik maken. Verbalisant [verbalisant 1] deelde de bestuurder, die later verdachte bleek te zijn, mee dat hij in verband met een verkeerscontrole staande was gehouden en vorderde inzage in diens rijbewijs. Vervolgens heeft hij verdachte in het politiesysteem nagetrokken. Hij zag dat verdachte antecedenten had ter zake moord, zware mishandeling, bezit van vuurwapens en andere gewelds- en vermogensdelicten. Hij zag tevens dat verdachte als vuurwapengevaarlijk in het politiesysteem bekend stond. Voorts las hij een registratie van 3 juni 2016 waarin een vrouw meedeelde dat verdachte altijd een vuurwapen bij zich zou dragen. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] aan verdachte gevraagd of hij hem mocht fouilleren op wapens.
De rechtbank stelt op basis van voornoemd op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en het nadere verhoor van verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris vast dat verdachte toestemming heeft gegeven om hem te fouilleren. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het mutatierapport van 3 juni 2016 dat mevrouw [naam autoverhuur] met “ [voornaam verdachte] ” verdachte bedoelde, nu verdachte in het mutatierapport als aandacht persoon vermeld staat en verbalisant [verbalisant 1] dit mutatierapport te zien kreeg toen hij verdachte in het politiesysteem had nagetrokken.
Ten aanzien van de doorzoeking van de auto overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de informatie in het politiesysteem betreffende verdachte, te weten de informatie over antecedenten van verdachte, de registratie van verdachte als vuurwapengevaarlijk persoon en het recente mutatierapport inhoudende de melding dat verdachte altijd een vuurwapen bij zich zou dragen, is naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van schuld aan een in de Wet wapens en munitie strafbaar gesteld feit af te leiden. Er is geen reden om aan de beschreven gang van zaken te twijfelen. De fouillering en de daarop volgende doorzoeking van de auto zijn daarom rechtmatig. Het resultaat van het onderzoek, te weten het onder de bijrijdersstoel van de auto van verdachte aangetroffen vuurwapen, kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank stelt op basis van het DNA-rapport van het NFI d.d. 18 oktober 2016 vast dat in of aan de voorzijde van de loop van het in beslag genomen vuurwapen een DNA-mengprofiel is aangetroffen dat van verdachte kan zijn. De rechtbank neemt in aanmerking dat de kans dat een willekeurig ander persoon een match vertoont met het aangetroffen DNA-profiel blijkens het rapport kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank benadrukt in dit verband dat het wapen enigszins beschermd, namelijk onder de bijrijdersstoel, is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande mocht van verdachte verwacht worden dat hij een aannemelijke verklaring zou geven voor de omstandigheid dat dit DNA in of aan de voorzijde van de loop van het in beslag genomen vuurwapen is aangetroffen. Dat heeft hij niet gedaan. Het dossier bevat voorts geen enkele aanwijzing dat het DNA-spoor daar terecht is gekomen op een andere manier dan door direct contact. Bij deze stand van zaken, en met inachtneming van de omstandigheid dat het vuurwapen zich in de auto en daarmee in de machtssfeer van verdachte bevond, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen. Het door de raadsman geschetste mogelijke alternatieve scenario dat het vuurwapen door een bekende van verdachte in de auto is achtergelaten gedurende de periode dat verdachte die auto in zijn bezit heeft gehad, is dermate speculatief en wordt door geen enkel feit ondersteund dat de rechtbank daar niet op in zal gaan.
Met inachtneming van het voorgaande kan op basis van de wettige bewijsmiddelen overtuigend worden bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde feit heeft schuldig gemaakt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat zoals die in de bijlage zijn opgenomen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 22 juni 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een Walther P99 pistool (omgebouwd gas-alarmpistool, geschikt voor het verschieten van scherpe munitie), en munitie van categorie III, te weten acht 380 auto volmantel patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, voor het geval de rechtbank zijn primaire standpunt tot vrijspraak niet volgt, de rechtbank verzocht om aansluiting te zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten met betrekking tot verboden wapenbezit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een doorgeladen, dus voor gebruik gereed, vuurwapen met bijbehorende munitie. Het wapen bevond zich in de auto waarmee verdachte zich in het verkeer op de weg begaf. Dit is een ernstig feit wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich kan brengen. Voorts brengt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De rechtbank kent geen betekenis toe aan het uittreksel Justitiële documentatie van 16 februari 2017 betreffende verdachte nu hij in de afgelopen vijf jaren, niet is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 4 maanden recht doen aan het door verdachte gepleegde strafbare feit.

9.Beslag

De officier van justitie heeft ten aanzien van het pistool (5207816) en de munitie (5207876) gevorderd deze te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
Nu het feit met betrekking tot voornoemde voorwerpen is begaan en die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang, zal de rechtbank de onttrekking aan het verkeer van voornoemde inbeslaggenomen voorwerpen gelasten.

10.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 augustus 2012 onder parketnummer 21/003919-10 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 (tien) jaren en 10 (tien) maanden, met aftrek van de tijd die door hem voor de tenuitvoerlegging van die uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Verdachte is bij besluit van 7 april 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt .
De voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend per 11 april 2016. De daadwerkelijke invrijheidstelling is ingegaan op 2 mei 2016.
Bij de stukken bevindt zich de op 21 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 21/003919-10, met
v.i.-zaaknummer 99/000730-31.
Deze vordering strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 360 (driehonderdzestig) dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen aangezien verdachte de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting medegedeeld geen opmerkingen te hebben ten aanzien van deze vordering.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, heeft verdachte de algemene voorwaarde niet nageleefd. Verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij kort nadat hij voorwaardelijk in vrijheid is gesteld een vuurwapen voorhanden heeft gehad, waarbij er patronen in het patroonmagazijn zaten en er voorts een patroon in de kamer zat. Het vuurwapen was dus schietklaar. De rechtbank ziet hierin grond de vordering toe te wijzen en te gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
onttrekking aan het verkeervan:
1.00 STK Pistool
WALTHER
5207816
1.00 STK Munitie
5207876
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Wijst toede vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 360 (driehonderdzestig) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.