In deze zaak verzoekt eiser om gesubsidieerde rechtsbijstand voor het voeren van een civielrechtelijke procedure tegen Ratko Mladić, waarbij hij schadevergoeding vordert wegens een onrechtmatige daad, specifiek het plegen van genocide in Bosnië-Herzegovina, waarbij zijn vader om het leven is gekomen. De aanvraag voor rechtsbijstand is door verweerder afgewezen op grond van het ontbreken van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer. De rechtbank Amsterdam oordeelt echter dat, gezien de omstandigheden, er voldoende aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat het door eiser gestelde rechtsbelang binnen de Nederlandse rechtssfeer ligt. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland, terwijl Mladić zijn feitelijke verblijfsplaats in Nederland heeft in afwachting van zijn procedure bij het Joegoslavië Tribunaal. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen binnen zes weken. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.