ECLI:NL:RBAMS:2017:2364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
624626 HA RK 17-70
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in een bestuursrechtelijke procedure

Op 2 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door Mr. A.K. Mireku, bestuursrechter in de rechtbank Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend in het kader van een procedure tussen [ ] Hotel B.V. en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechter was voorzitter van de meervoudige kamer die de zaak behandelde. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid, aangezien de rechter eerder had geoordeeld over een boete die aan [ ] was opgelegd op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. De rechter voelde zich niet vrij om de zaak te behandelen, omdat de eerdere boete ten grondslag lag aan het huidige besluit van het ministerie om de werkzaamheden van [ ] stil te leggen.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de enkele omstandigheid dat dezelfde rechter een nieuwe zaak behandelt, niet automatisch leidt tot de conclusie dat deze niet onpartijdig kan oordelen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, aangezien het verschoningsverzoek niet de indruk wekte dat de rechter zelf twijfelde aan zijn onpartijdigheid. De rechtbank heeft de beslissing op 2 maart 2017 openbaar uitgesproken, waarbij tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakings-/verschoningskamer

Beslissing op het onder rekestnummer C/13/624626 HA RK 17/70 ingeschreven verzoek tot verschoning ingediend door:
Mr. A.K. MIREKU, bestuursrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij de rechtbank Amsterdam, afdeling Publiekrecht, team bestuurszaken is tussen [ ] Hotel B.V. (hierna: [ ]) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: het ministerie) een procedure aanhangig.
1.2
Op 14 maart 2017 staat de behandeling van deze zaak gepland voor een meervoudige kamer waarvan de rechter als voorzitter fungeert.

2.Het verzoek

2.1
Aan het verzoek wordt ten grondslag gelegd dat één van de zaken die door de meervoudige kamer worden behandeld het stilleggen van werkzaamheden in verband met een door verweerder gestelde herhaalde overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen betreft. [ ] (een hotel) heeft eerder op grond van voornoemde wet een boete opgelegd gekregen, waarvan de rechter eerder heeft geoordeeld dat dat op goede gronden is gebeurd. Nu blijkt dat het ministerie van mening is dat [ ] wederom de wet heeft overtreden. Het ministerie heeft daarom en mede gelet op de eerdere boete, waarover de rechter eerder heeft geoordeeld, [ ] bevolen haar werkzaamheden stil te leggen.
2.2
Volgens de rechter raakt dit de schijn van partijdigheid. Gelet op het feit dat de boete in haar eerdere uitspraak mede ten grondslag is gelegd aan het huidige besluit, voelt zij zich niet meer voldoende vrij om de onderhavige zaak te behandelen.

3.De beoordeling

3.1
De wrakingskamer stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Ingevolge artikel 8:19 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:15 Awb kan op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden een rechter verzoeken zich te mogen verschonen. Er dient dan sprake te zijn van feiten en omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van belang is.
3.3
Uit voormeld artikel valt af te leiden dat de behandeling van een verzoek tot verschoning, anders dan de behandeling van een wrakingsverzoek, niet ter terechtzitting behoeft plaats te vinden. De rechtbank zal daarom zonder mondelinge behandeling een beslissing nemen op het verzoek.
3.4
Vooropgesteld dient te worden dat uit het verschoningsverzoek niet blijkt dat de rechter zelf van mening is dat zij de zaak niet meer onpartijdig verder zou kunnen behandelen. Door de rechter is enkel gesteld dat de beschreven eerdere betrokkenheid de schijn van partijdigheid raakt.
3.5
De aard van de procedure waarbij op grond van de Wet arbeid vreemdelingen een boete kan worden opgelegd brengt met zich dat na verloop van tijd opnieuw een situatie kan ontstaan waarin een bestuurlijke maatregel (stilleggen van werkzaamheden) kan worden opgelegd. Die maatregel is dan gebaseerd op feiten en omstandigheden van na de beoordeling door de rechter van de eerste boete; er wordt dus van de rechter gevraagd om over een andere feitelijke constellatie te oordelen. De enkele omstandigheid dat de nieuwe zaak door (onder anderen) dezelfde rechter wordt behandeld, brengt niet met zich dat deze daarover niet (opnieuw) onpartijdig kan oordelen, of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot verschoning af.
 beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:20 lid 2 Awb wordt toegezonden aan:
 partijen in de hoofdprocedure;
 de rechter.
Aldus gewezen door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en A.J. Dondorp, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2017
in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.