Vordering en verweer in reconventie
5. [gedaagden] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van [eiser] om op straffe van verbeurte van een dwangsom de gebreken als genoemd in de brief van 15 februari 2016 te verhelpen;
te bepalen dat de huurprijs wordt verminderd met 20% dan wel een in goede justitie te bepalen percentage, vanaf 15 februari 2016, althans, een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag waarop de gebreken zijn verholpen;
veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van de wegens de huurprijsvermindering door [gedaagden] teveel betaalde huur, te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
6. [gedaagden] stelt daartoe dat het gehuurde sinds geruime tijd in slechte staat van onderhoud verkeert. [gedaagden] heeft [eiser] schriftelijk verzocht de gebreken te verhelpen. [eiser] is daartoe op grond van artikel 9.1 van de algemene bepalingen gehouden. [eiser] heeft daaraan geen gevolg gegeven, zodat hij in verzuim is komen te verkeren. De gebreken verminderen het huurgenot substantieel. Een huurprijsvermindering van 20% is daarom gerechtvaardigd.
7. [eiser] voert verweer. Voor zover van belang zal de kantonrechter daar bij de beoordeling op ingaan.
Beoordeling in conventie
8. De kantonrechter stelt vooreerst vast dat partijen het erover eens zijn dat zij beiden partij zijn bij de in het geschil zijnde huurovereenkomst.
Primaire vordering: ontbinding huurovereenkomst
9. De vraag die ter beantwoording voorligt is of [gedaagden] de contractuele bestemming eenzijdig heeft gewijzigd en, zo ja, of zij dit zonder toestemming van [eiser] heeft gedaan.
10. Beide partijen hebben foto’s in geding gebracht waaruit genoegzaam blijkt dat naast tabak (sigaretten, sigaren) en rokersbenodigdheden (zoals aanstekers) allerlei koopwaar wordt aangeboden die niet valt onder de definitie ‘tabak- en rokersbenodigdheden’. Zo worden er voetballen, maskers, snoep, frisdrank, (baby)kleding, schoeisel, zonnebrillen en allerlei (andere) souvenirs te koop aangeboden. Gezien de omvang van deze koopwaar in- en buiten de winkel kan de winkel niet worden gekwalificeerd als winkel die uitsluitend mag worden gebruikt als detailhandelsverkoopruimte van tabak- en rokersbenodigdheden. Integendeel, uit de foto’s blijkt veeleer dat de tabak- en rokersbenodigdheden van ondergeschikt belang zijn. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagden] voor deze contractuele bestemmingswijziging voorafgaand schriftelijke toestemming van de verhuurder heeft gekregen, hetgeen in artikel 1.2 van de huurovereenkomst is voorgeschreven. Stilzwijgende instemming (achteraf), zoals betoogd door [gedaagden] , is dus onvoldoende. Dat [gedaagden] altijd al met toestemming van de verhuurder souvenirs heeft verkocht is betwist en niet verder geconcretiseerd. Daarbij geldt dat [gedaagden] zelf heeft aangevoerd dat zij het assortiment aan souvenirs in 2010 heeft uitgebreid om de exploitatie van de winkel rendabel te maken en dat [gedaagden] de bij brief van 31 september 2012 verzochte toestemming niet heeft gekregen. [gedaagden] is nadien niet gestopt met de verkoop van souvenirs en is dus tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.
11. [gedaagden] heeft voorts de eerste verdieping van het gehuurde als woonruimte in gebruik, hoewel daarop dezelfde contractuele bestemming als de begane grond rust. Deze verdieping wordt bewoond door een zoon met zijn vriendin van een van de vennoten van [gedaagden] , gedaagde sub 4. [gedaagden] betwist dat die verdieping zonder toestemming wordt bewoond. Volgens [gedaagden] gaat het om een afhankelijke bovenwoning die al werd bewoond door de vorige huurders en vanaf het begin van de huurovereenkomst werd bewoond door (familie van) de vennoten van [gedaagden] . De rechtsvoorganger van [eiser] heeft aan de keukentafel van het gehuurde mondeling ingestemd met het gebruik als woning, aldus [gedaagden] . [eiser] heeft ter zitting uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat hij of zijn moeder ooit heeft ingestemd met het gebruik als woning. Ook heeft [eiser] betwist dat aan [gedaagden] toestemming is verleend om onder te verhuren. [eiser] heeft daarbij betoogd dat het zonder toestemming onderverhuren een extra tekortkoming oplevert. [gedaagden] heeft op haar beurt geen nadere concrete onderbouwing gegeven van haar stellingen. De kantonrechter zal daarom als onvoldoende onderbouwd voorbij gaan aan de stelling dat er toestemming was voor bewoning en onderhuur. Dat betekent dat [gedaagden] ook tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting om de bovengelegen verdieping(en) volgens de contractuele bestemming te gebruiken, alsmede in het verbod om zonder voorafgaande toestemming onder te verhuren.
12. [eiser] heeft de gevorderde ontbinding nog gegrond op het betalingsgedrag van [gedaagden] . Voor zover [gedaagden] tekort is geschoten in de betalingsverplichtingen, liggen die tekortkomingen blijkens de door [eiser] overlegde aanmaningsbrieven alle voor de datum van eigendomsoverdracht (11 november 2014), althans, niet gebleken is dat [gedaagden] ook nadien tekort is geschoten in haar betalingsverplichtingen. Op grond van artikel 7:226 BW kan [eiser] zich niet beroepen de tekortkomingen voor de eigendomsoverdracht.
13. Nu [gedaagden] evenwel jegens [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, was [eiser] bevoegd om ontbinding van de huurovereenkomst te vorderen.
14. Het betoog van [gedaagden] dat de tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst met al haar gevolgen niet kunnen rechtvaardigen, zal de kantonrechter niet volgen. Anders dan [gedaagden] aanvoert is het geen feit van algemene bekendheid dat in een winkel waar tabaks- en rookartikelen worden verkocht in de huidige tijd tevens snoep, kranten, tijdschriften en souvenirs worden verkocht. Dat dit mogelijk veelal gebeurt, maakt dit niet een feit algemene bekendheid en evenmin dat dit telkens het geval is. Daar komt bij dat tussen partijen uitdrukkelijk is
overeengekomendat de winkel uitsluitend mag worden gebruikt als detailhandelsverkoopruimte van tabak- en rookartikelen. De omstandigheid dat het vigerende bestemmingsplan het gebruik van het gehuurde als souvenirwinkel toestaat, maakt niet dat de contractueel gemaakte afspraak ter zijde moet worden gesteld. Juist is dat [eiser] erkent dat de exploitatie van alleen tabak en rookwaren niet (meer) rendabel is, maar dat maakt niet dat [gedaagden] zonder toestemming naar eigen goeddunken een nieuwe contractuele bestemming mocht geven aan het gehuurde. Ook maakt deze erkentenis niet dat het onredelijk is om de verkoop van souvenirs op de wijze als [gedaagden] dit doet, niet toe te staan. Van belang hierbij is dat [gedaagden] ermee bekend was dat de rechtsvoorganger van [eiser] de verkoop van souvenirs, textiel en lederwaren niet wilde. Dat maakte haar een gewaarschuwd huurder. Gelet hierop mocht [gedaagden] er ook niet op vertrouwen dat de verkoop van souvenirs mocht worden voortgezet.
15. Vast staat voorts dat [gedaagden] in 2014 nog om indeplaatsstelling heeft verzocht en in de brief van 14 november 2014 heeft aangegeven te willen stoppen met werken en met de overdracht van de onderneming haar oudedagvoorziening wenst veilig te stellen. [gedaagden] heeft ter zitting echter toegelicht dat zij daarmee bedoelde dat zij elders een grotere winkelruimte wilde om een souvenirwinkel te kunnen beginnen. In het licht hiervan legt het argument van [gedaagden] dat de ontbinding en ontruiming zeer ingrijpend is voor alle vennoten en hun gezinnen en de heer [naam 1] en zijn gezin, die allen van de inkomsten van de exploitatie afhankelijk zijn, tegenover het de ernst van de tekortkomingen onvoldoende gewicht in de schaal. De omstandigheid dat de zoon van gedaagde sub 4 en zijn vriendin op straat komen te staan als de huurovereenkomst wordt ontbonden, komt voor hun risico. Van belang hierbij is dat het hier om de huur van bedrijfsruimte gaat en aan hen geen huurbescherming toekomt. Tenslotte verzetten de eisen van redelijkheid en billijkheid zich gezien het voorgaande niet tegen de gevraagde ontbinding en ontruiming.
16. [eiser] heeft een machtiging gevorderd om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. Dit is onverenigbaar met artikel 556 lid 1 Rv, dat voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. De door [eiser] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal dan ook worden afgewezen. Ook de gevorderde dwangsom op de ontruiming zal worden afgewezen, nu [eiser] met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming reeds een titel heeft om zelf, via de weg van de reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan. Het lag op de weg van [eiser] te onderbouwen op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt.
17. Het verzoek van [gedaagden] om de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet toe te staan, wijst de kantonrechter af, nu de belangen van [eiser] gezien het voorgaande zwaarder wegen dan die van [gedaagden] . Wel zal de kantonrechter een ruimere ontruimingstermijn toestaan.
18. Gelet op het voorgaande behoeven de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen geen bespreking.
19. [gedaagden] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure in conventie te vergoeden.