9.2.Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, te weten het in zijn woning aanwezig hebben van een geladen vuurwapen en ruim één kilogram cocaïne.
Het aanwezig hebben van de cocaïne is ernstig, omdat de aangetroffen hoeveelheid erop wijst dat verdachte betrokken is bij de handel in harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Verdachte heeft daaraan bijgedragen.
De handel in harddrugs kan gepaard gaan met andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Dat blijkt ook in dit geval weer, omdat verdachte het kennelijk voor zijn veiligheid nodig heeft gevonden om zichzelf te bewapenen met een vuurwapen.
Bij het bepalen van de strafmaat kijkt de rechtbank naar straffen die voor vergelijkbare feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot het voorhanden hebben van het vuurwapen kijkt de rechtbank daarbij in het bijzonder naar de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Daarin wordt voor het bezit van een pistool, zonder strafverzwarende omstandigheden, een gevangenisstraf van drie maanden genoemd. In deze zaak is echter wel sprake van een strafverzwarende omstandigheid; het vuurwapen was namelijk geladen.
Voor het aanwezig hebben van harddrugs zijn geen oriëntatiepunten opgesteld door het LOVS, maar bij een hoeveelheid van één kilogram wordt doorgaans ook een maandenlange gevangenisstraf opgelegd.
Bij het bepalen van de strafmaat kijkt de rechtbank ook naar het strafblad van verdachte van 23 februari 2017. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor drugsfeiten en zeer ernstige geweldsfeiten (moord en poging tot moord). Het gaat weliswaar om feiten waarvan de pleegdatum ver in het verleden ligt (2001 en 2005), maar omdat verdachte sindsdien met name gedetineerd is geweest, neemt de rechtbank deze eerdere veroordelingen wel mee als strafverzwarende omstandigheden.
Bovendien liep verdachte op het moment van zijn aanhouding nog in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling van de straf voor de moordzaak. Verdachte liep daardoor het risico dat de tenuitvoerlegging van het resterende deel van de gevangenisstraf, bijna vijf jaar, zou worden bevolen als hij zich opnieuw aan strafbare feiten zou schuldig maken. Zelfs die omstandigheid heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden om opnieuw ernstige strafbare feiten te plegen.
Bij het bepalen van de strafmaat kijkt de rechtbank tot slot naar het reclasseringsadvies van 27 maart 2017. Daarin wordt het recidiverisico door de reclassering ingeschat als ‘hoog’. Toezicht op bijzondere voorwaarden en interventies of behandelingen acht de reclassering niet geïndiceerd. Geadviseerd wordt dan ook om een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank zal wel een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Dat komt met name omdat de richtlijnen van het Openbaar Ministerie die de officier van justitie aan haar strafeis ten grondslag heeft gelegd, uitgaan van zwaardere straffen dan de straffen die door rechters voor dit soort feiten worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om naast een gevangenisstraf een geldboete aan verdachte op te leggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De hoogte van de geëiste geldboete komt overeen met het geld dat in de woning van verdachte is aangetroffen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het aangetroffen geld afkomstig is van de bewezen verklaarde feiten. De aanvankelijke verdenking dat verdachte dit geld zou hebben witgewassen is geseponeerd. Onder die omstandigheden bestaat er geen aanleiding om het geld verbeurd te verklaren, noch om een deel van de op te leggen gevangenisstraf om te zetten naar een geldboete ter hoogte van het aangetroffen bedrag, zoals de officier van justitie bij haar eis heeft gedaan.
De rechtbank vindt alle omstandigheden afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden en daarom zal de rechtbank die straf aan verdachte opleggen.