ECLI:NL:RBAMS:2017:2497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
13/659186-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling tijdens uitgaansgeweld in Amsterdam

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 augustus 2013 in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer 1], heeft mishandeld tijdens een avondje uit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 1], waarbij hij het hoofd van het slachtoffer vasthield terwijl anderen hem sloegen en schopten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie had een taakstraf van 60 uren geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.143,48 aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf de datum van de schade, 11 augustus 2013.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659186-14
Datum uitspraak: 18 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.M. Smits, en van wat de raadsman, mr. W. Morra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meermalen (met kracht) heeft/hebben geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam en/of kleding van die [slachtoffer 1] en/of (met de vuisten) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of getrapt (zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1] , meermalen, althans éénmaal, (met kracht) heeft/hebben geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam en/of kleding van die [slachtoffer 1] en/of (met de vuisten) heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) heeft/hebben geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] (zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] , van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meermalen (met kracht) met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt
(zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meermalen (met kracht) heeft/hebben geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam en/of kleding van die [slachtoffer 2] en/of (met de vuisten) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of getrapt (zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo. 45 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 11 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2] , meermalen, althans éénmaal, (met kracht) (met de vuisten) heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of met (geschoeide) voet(en) heeft/hebben geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] (zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag), waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
(artikel 300 jo. 47 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de camerabeelden.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en voert hiertoe het volgende aan. Primair is geen bewijs aanwezig dat verdachte een feitelijk aandeel heeft gehad in de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] . Subsidiair kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de mishandeling van [slachtoffer 1] . Meer subsidiair is geen sprake van medeplegen, omdat opzet hierop ontbreekt en het aandeel van verdachte aan de ten laste gelegde mishandeling onvoldoende is geweest.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Verdachte zal dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – niet bewezen dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] . Verdachte zal dan ook van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.3
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Medeplegen mishandeling
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van [slachtoffer 1] .
Door de raadsman is aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, omdat de handelingen van verdachte geen blijk geven van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr ook kan worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde "in vereniging plegen" van geweld eist dat de verdachte "een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld" heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af. Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat er een incident ontstaat tussen [slachtoffer 1] en een groep mannen, waarvan ook verdachte deel uitmaakt. De groep loopt gezamenlijk en als één geheel op agressieve wijze richting [slachtoffer 1] , omsingelt hem en sluit hem op die manier in, waardoor [slachtoffer 1] geen andere kant uit kan. Vervolgens wordt [slachtoffer 1] naar de grond gewerkt, waarna er door mannen uit de groep op [slachtoffer 1] wordt ingeslagen en ingetrapt. Hierbij is verdachte niet slechts aanwezig als onderdeel van de groep, maar houdt hij het hoofd van [slachtoffer 1] vast. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het vastpakken van het hoofd van [slachtoffer 1] geen de-escalerende handeling was. Zij ziet deze handeling als een voldoende significante wezenlijke bijdrage aan het geweld en is van oordeel dat die handeling moet worden bezien in het geheel van geweldshandelingen die tegen [slachtoffer 1] zijn verricht. Door het hoofd van [slachtoffer 1] vast te houden terwijl hij op dat moment door de groep werd omsingeld, getrapt en geslagen, heeft verdachte zich duidelijk in het gevecht met [slachtoffer 1] gemengd en een actieve rol in het gevecht aangenomen. Hiermee heeft hij ervoor gezorgd dat [slachtoffer 1] gemakkelijker door de overige omstanders kon worden geslagen en getrapt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van voldoende gewicht tussen verdachte en zijn medeverdachten. Zij acht daarmee het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.3.4
Bewijs
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte zich, op grond van de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen en de hierboven vervatte overwegingen, schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit zoals in rubriek 5 weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 augustus 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1] , meermalen met kracht heeft geduwd tegen en/of getrokken aan het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en met de vuisten heeft geslagen en met geschoeide voet heeft geschopt tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] , zulks terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen. Hierbij houdt zij rekening met het verstrijken van de redelijke termijn.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de-escalerend heeft opgetreden en niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Zij verzoekt de rechtbank met die omstandigheden rekening te houden bij het opleggen van een straf.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. Hij heeft tijdens het uitgaan in groepsverband geweldshandelingen verricht tegen een slachtoffer dat weerloos op de grond lag. Dit feit heeft grote impact gehad op het slachtoffer. Niet alleen heeft verdachte met deze mishandeling de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en hem pijn en letsel toegebracht, ook heeft dit uitgaansgeweld gevoelens van verontwaardiging en van onveiligheid in de samenleving opgeroepen. Dit wordt ondersteund door de verklaring ter terechtzitting van [slachtoffer 1] , die – kort weergegeven – heeft verklaard dat hij dagelijks met de gevolgen van de mishandeling wordt geconfronteerd door het litteken dat hij hieraan in zijn gezicht heeft overgehouden en dat hij sinds het ten laste gelegde niet meer uitgaat.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 2 september 2013 in de hoedanigheid van verdachte gehoord. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn op dat moment is aangevangen. In de onderhavige zaak wordt op 18 april 2017 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 19 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben, hoewel de overschrijding in zekere mate het gevolg is geweest van stilzitten van de verdediging.
De rechtbank acht in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een forse taakstraf passend en geboden, maar zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, overgaan tot de oplegging van een taakstraf van 60 uren. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden. Uit het strafblad van verdachte volgt immers dat hij niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld. Bovendien is hij na het ten laste gelegde niet meer in aanraking geweest met justitie.

9.Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij,
[slachtoffer 1], vordert € 1.625,48 aan materiële schadevergoeding en € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 1.257,- betwist. De officier van justitie vordert afwijzing van de vordering, voor zover dit ziet op de schade ten aanzien van de telefoon van [slachtoffer 1] , nu dit niet in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde. Zij vordert tevens afwijzing van de gevorderde gederfde inkomsten, nu werkgevers bij ziekteverlof het loon dienen door te betalen. Dat dit niet is gebeurd, kan verdachte niet worden toegerekend.
De rechtbank wijst de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 368,48 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening. De kosten van de verloren iPhone kunnen niet worden toegewezen omdat deze niet rechtstreeks voortkomen uit het bewezen verklaarde feit. De gederfde inkomsten kunnen niet worden toegewezen nu [slachtoffer 1] ten aanzien van deze kosten een vordering op zijn werkgever heeft.
De rechtbank wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 775,- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.143,48 (duizendhonderddrieenveertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
medeplegen van mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende op het adres [adres] , toe tot € 1.143,48 (duizendhonderddrieenveertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 1.143,48 (duizendhonderddrieenveertig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 augustus 2013, tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 22 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis te ondertekenen.