Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
3.De beslissing
;
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2017 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man en de vrouw zijn in een gemeenschap van goederen getrouwd geweest en de rechtbank moest beslissen over de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen. De man stelde dat de vrouw een bedrag van € 43.000,- van hun gezamenlijke bankrekening had opgenomen, wat hij als benadeling van de gemeenschap beschouwde. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat de opnames plaatsvonden meer dan zes maanden voor de indiening van het echtscheidingsverzoek, waardoor volgens haar geen sprake was van benadeling.
De rechtbank heeft de ingediende stukken en eerdere beschikkingen in de zaak in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond waar het opgenomen bedrag aan was besteed. De rechtbank concludeerde dat de vrouw aannemelijk maakte dat van het opgenomen bedrag van € 43.000,- een bedrag van € 10.000,- daadwerkelijk was uitgegeven, terwijl het resterende bedrag van € 33.000,- nog aanwezig was op de peildatum. De man had recht op de helft van dit bedrag, wat resulteerde in een veroordeling van de vrouw tot betaling van € 16.500,- aan de man.
Daarnaast heeft de rechtbank een stappenplan vastgesteld voor de verdeling van de overige bezittingen, waaronder de woningen en de inboedel. De beschikking bevatte ook bepalingen over de hypothecaire geldleningen en de verdeling van de inboedel. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.C. Hoogeveen in aanwezigheid van griffier S.J. van der Veen.