ECLI:NL:RBAMS:2017:2820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
C/13/594533 / FA RK 15-6920
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap van goederen met afwijking op grond van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2017 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man en de vrouw zijn in een gemeenschap van goederen getrouwd geweest en de rechtbank moest beslissen over de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen. De man stelde dat de vrouw een bedrag van € 43.000,- van hun gezamenlijke bankrekening had opgenomen, wat hij als benadeling van de gemeenschap beschouwde. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat de opnames plaatsvonden meer dan zes maanden voor de indiening van het echtscheidingsverzoek, waardoor volgens haar geen sprake was van benadeling.

De rechtbank heeft de ingediende stukken en eerdere beschikkingen in de zaak in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond waar het opgenomen bedrag aan was besteed. De rechtbank concludeerde dat de vrouw aannemelijk maakte dat van het opgenomen bedrag van € 43.000,- een bedrag van € 10.000,- daadwerkelijk was uitgegeven, terwijl het resterende bedrag van € 33.000,- nog aanwezig was op de peildatum. De man had recht op de helft van dit bedrag, wat resulteerde in een veroordeling van de vrouw tot betaling van € 16.500,- aan de man.

Daarnaast heeft de rechtbank een stappenplan vastgesteld voor de verdeling van de overige bezittingen, waaronder de woningen en de inboedel. De beschikking bevatte ook bepalingen over de hypothecaire geldleningen en de verdeling van de inboedel. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter H.C. Hoogeveen in aanwezigheid van griffier S.J. van der Veen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/594533 / FA RK 15-6920 (HHo/SV)
Beschikking van 3 mei 2017
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekende tevens verwerende partij,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. M.H. Schmidt, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [plaats] ,
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. D. Numan, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingekomen stukken.
1.2.
De rechtbank heeft op 28 oktober 2015 en 18 januari 2017 (tussen-)beschikkingen gegeven. Bij laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank de behandeling pro forma aangehouden in afwachting van stukken betreffende de afname in het vermogen van € 43.000,-.
1.3.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de brief met bijlagen van 14 februari 2017 van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier met bijlagen van 16 februari 2017 van de zijde van de vrouw;
- de brief met bijlagen van 14 maart 2017 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen van 13 april 2017 van de zijde van de vrouw
1.4.
De beschikking is op heden bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over en blijft bij hetgeen zij heeft overwogen en beslist in haar beschikkingen van 28 oktober 2015 en 18 januari 2017.
2.2.
Thans ligt nog aan de rechtbank voor de beslissing of de vrouw de gemeenschap heeft benadeeld door een bedrag van € 43.000,- van haar bankrekening op te nemen. De man stelt dat daarvan sprake is, terwijl de vrouw dat betwist. De vrouw voert mede aan dat de opnames zien op een periode die meer dan zes maanden voor indiening van het echtscheidingsverzoek ligt.
2.3.
De vrouw stelt dat zij € 20.000,- van haar zus heeft geleend voor een reis naar India. Zij heeft daar ter plaatste onkosten gemaakt en ook voor vriendinnen betaald die de reis met haar hebben voortgezet. Zij heeft veel toeristische bezienswaardigheden en attracties bezocht, wat het een dure reis maakte. Ook heeft zij traditionele kleding gekocht en een duur traditioneel instrument gekocht. Na deze reis stelt de vrouw geld van haar bonusrente rekening te hebben opgenomen. Met de opgenomen bedragen stelt zij haar zus te hebben terugbetaald. Ook voert de vrouw aan dat zij met een vriend eind 2013 en begin 2014 veel uitstapjes heeft gemaakt. Daarnaast heeft de vrouw een laatste reis voor haar moeder naar Suriname betaald.
2.4.
De man betwist dat aan de reis naar India zulke hoge kosten zijn verbonden als de vrouw stelt. In de kleine dorpjes waar de vrouw stelt grotendeels te hebben verbleven, kost het leven volgens de man nagenoeg niets. De man vermoedt dat de vrouw een constructie heeft bedacht om geld aan de gemeenschap te onttrekken. De man betwist ook dat de vrouw € 5.000,- aan haar moeder heeft gegeven. Indien dit voor een reis was bedoeld, had de vrouw zoals te doen gebruikelijk geld overgemaakt. De man handhaaft zijn standpunt dat de vrouw € 43.000,- aan de gemeenschap heeft onttrokken en elders heeft ondergebracht, zodat de man zijn aandeel daarin niet kan krijgen. De vrouw toont, aldus de man, niet aan waar het geld aan is besteed. Opnames zijn niet gelijk te stellen aan uitgaven. De man handhaaft zijn standpunt dat de vrouw ofwel wegens benadeling ofwel op grond van de redelijkheid en billijkheid de gemeenschap moet compenseren.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 1:164 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat degene die een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen heeft benadeeld doordat hij na de aanvang van de echtscheidingsprocedure dan wel binnen zes maanden daarvoor doordat hij goederen heeft verspild of lichtvaardig schulden heeft gemaakt gehouden is de aangerichte schade te vergoeden. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat de vrouw de bedragen heeft opgenomen in een periode die ligt voor zes maanden voor de aanvang van onderhavige procedure. Naar het oordeel van de rechtbank kan er daarom geen sprake zijn van benadeling in de zin van voornoemd wetsartikel. Het gevolg daarvan is dat de hoofdregel van artikel 1:100 BW geldt en dat het uitgangspunt is dat het op de peildatum aanwezige banksaldo bij helfte moeten verdelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan alleen van een verdeling bij helfte worden afgeweken indien toepassing van de tussen partijen geldende regeling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dezen sprake, indien de vrouw niet kan aantonen waar zij het door haar opgenomen bedrag van
€ 43.000,- aan heeft besteed.
2.6.
Vast staat dat de vrouw een reis naar India heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt de vrouw de door haar gestelde kosten onvoldoende, mede gelet op de betwisting door de man. De verklaring van de zus van de vrouw acht de rechtbank niet toereikend om tot het oordeel te komen dat de reis € 20.000,- heeft gekost. De rechtbank stelt, nu de man de reis op zich zelf niet betwist, de kosten van de reis naar India in redelijkheid vast op € 10.000,-.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwt de vrouw haar standpunt dat zij eind 2013/begin 2014 vele uitstapjes heeft gemaakt ook niet voldoende. De enkele verklaring van een vriendin kan niet als bewijs van gemaakte kosten worden gezien. Er ontbreken bankafschriften met betalingen dan wel facturen van hotels en restaurants. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat de vrouw deze kosten heeft gemaakt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gestelde kosten ten behoeve van de reis van de moeder van de vrouw. Ook daarvan worden geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt dan wel dat de vrouw € 5.000,- aan haar moeder heeft betaald.
2.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank de vrouw aannemelijk maakt dat van het opgenomen bedrag van € 43.000,- een bedrag van € 10.000,- daadwerkelijk is uitgegeven. Het resterende bedrag van € 33.000,- wordt geacht op de peildatum nog in contanten aanwezig te zijn geweest. De man heeft daarom nog recht op een bedrag van € 16.500,-. De rechtbank zal de vrouw veroordelen tot betaling van dit bedrag.
2.9.
De vrouw heeft de rechtbank op 14 april 2017 een aantal stukken toegezonden. De vrouw meldt daarbij dat dit conform punt 2.3.8 van de beschikking d.d. 18 januari 2017 is. De rechtbank kan de vrouw daarin niet volgen. In genoemde beschikking heeft de rechtbank een stappenplan vastgesteld om te komen tot een wijze van verdeling van de panden. De taxaties die in dat kader uitgevoerd moesten worden dienden voor partijen om te komen tot een beslissing of zij het betreffende pand toegedeeld zouden willen en kunnen krijgen. Voor de rechtbank is daarbij geen rol meer weggelegd nu in de betreffende beschikking reeds geoordeeld is van welke waarde uitgegaan dient te worden. Dat de vrouw het met die waarde niet eens is, maakt niet dat het debat tussen partijen hierover weer geopend dient te worden. De rechtbank zal dus het door de vrouw verzochte buiten beschouwing laten.
2.10.
In rechtsoverweging 2.3.19 van de beschikking van 18 januari 2017 heeft de rechtbank overwogen dat de waarde van de auto zal worden gesteld op € 500,-. Abusievelijk is daarbij bepaald dat de vrouw de volledige waarde aan de man dient te voldoen, waar dit uiteraard de helft moet zijn. In het dictum zal derhalve bepaald worden dat zij € 250,- aan de man dient te voldoen.
2.11.
Het bovenstaande, in samenhang met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar beschikking van 18 januari 2017, leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
- gelast als wijze van verdeling voor de panden het stappenplan dat is opgenomen in de rechtsoverwegingen 2.3.7 tot en met 2.3.11 van de beschikking van 18 januari 2017 en bepaalt dat partijen aan dit stappenplan dienen mee te werken; `
- bepaalt dat de aan de woningen gekoppelde hypothecaire geldleningen – hetzij door verkoop hetzij door toedeling – dienen te worden ingelost dan wel dat de andere partij dient te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat eventuele aan de woningen gekoppelde polissen met waarde tussen partijen bij helfte worden gedeeld;
- bepaalt dat de polis van Legal en General wordt voortgezet en dat de waarde bij uitkering (medio 2017) tussen partijen bij helfte wordt gedeeld en dat de vrouw in verband met betaalde premies nog
€ 775,- aan de man dient te voldoen;
- deelt aan de vrouw toe het saldo op de op haar naam staande bankrekeningen onder de verplichting de helft van het saldo op 29 augustus 2014 aan de man te betalen;
- deelt aan de man toe het saldo op de op zijn naam staande bankrekeningen onder de verplichting de helft van het saldo op 29 augustus 2014 aan de vrouw te betalen;
- deelt aan de vrouw toe de auto onder de verplichting € 250,- aan de man te betalen
;
- deelt aan de man toe de in de kluis aanwezige contanten onder de verplichting € 3.500,- aan de vrouw te voldoen;
- deelt aan ieder van partijen toe dat deel van de inboedel dat hij of zij reeds onder zich heeft;
- veroordeelt de vrouw tot betaling van € 16.500,- aan de man;
- verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.J. van der Veen, griffier, op 3 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).