ECLI:NL:RBAMS:2017:2881

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
28 april 2017
Zaaknummer
HA ZA 16-302
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsfout advocaat en gevolgen voor medische opleiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2017, staat de beroepsfout van advocaat mr. [naam 6] centraal, die heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn beroep tegen de beëindiging van zijn medische opleiding. [eiser], die in opleiding was tot huisarts, had zijn opleiding niet succesvol kunnen afronden door een reeks negatieve beoordelingen van zijn stages. De rechtbank oordeelt dat de beroepsfout van mr. [naam 6] - het missen van de beroepstermijn - moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad. De kern van de beoordeling is of deze beroepsfout schade heeft veroorzaakt aan [eiser]. De rechtbank concludeert dat de Commissie voor Geschillen, indien zij de zaak had kunnen beoordelen, waarschijnlijk tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen als het opleidingsinstituut, namelijk dat [eiser] niet geschikt was om de opleiding voort te zetten. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij door de beroepsfout van mr. [naam 6] schade heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat [eiser] voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren en dat de begeleiding adequaat was. De proceskosten worden aan [eiser] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/604660 / HA ZA 16-302
Vonnis van 12 april 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. J. van de Klashorst te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.P. Hoekstra te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 juni 2016, waarin een comparitie tussen partijen is gelast
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 februari 2017 met de daarin genoemde
proceshandelingen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 september 2005 begonnen aan de Opleiding tot huisarts (hierna: de opleiding) bij het Opleidingsinstituut (hierna: het opleidingsinstituut) van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). De opleiding duurt drie jaar. De verhouding tussen stages en onderwijsdagen is 90/10. Iedere stage wordt beoordeeld door afzonderlijk de huisartsenopleider en twee begeleiders vanuit het opleidingsinstituut. De beoordelingen resulteren in een advies aan het hoofd van het opleidingsinstituut in de vorm van een “go” of een “no go”. Het hoofd beoordeelt vervolgens of de opleiding wordt voortgezet, eventueel onder voorwaarden, of niet.
2.2.
[eiser] heeft het eerste jaar succesvol afgerond. In het eerste blok van het tweede jaar heeft hij stage gelopen bij Verpleeghuis Zuydtwijck. De huisartsenopleider heeft deze stage met een voldoende beoordeeld. De begeleider vanuit het opleidingsinstituut heeft geen beoordeling gegeven.
2.3.
In het tweede blok van het tweede jaar heeft [eiser] een klinische stage gelopen op de spoedeisende hulp van het (voormalig) Lage Land Ziekenhuis. Na vier (van de zes) maanden is deze stage op verzoek van dat ziekenhuis afgebroken na een aantal (niet nader geduide) incidenten.
2.4.
[eiser] heeft de resterende twee maanden van het tweede blok stage gelopen bij het Reinier de Graaf Gasthuis. De huisartsenopleider heeft deze stage met een voldoende beoordeeld, met als aandachtspunten onder meer het verbeteren van zijn communicatie, meer initiatief nemen en luid en duidelijk spreken. De begeleider vanuit het opleidingsinstituut heeft geen beoordeling gegeven.
2.5.
In het derde, tevens laatste blok van het tweede jaar heeft [eiser] stage gelopen bij GGZ te Leiden. De huisartsenopleider heeft deze stage met een voldoende beoordeeld, met de volgende aantekening:
“De HAIO stelt zich te bescheiden op. Hierdoor neemt hij weinig initiatief op de afdeling, en neemt hij nog onvoldoende de leiding in het gesprek met de patient. Tijdens het multidisciplinaire overleg doet hij adequate voorstellen, maar ook hier speelt de grotere schuchterheid een rol, zodat deze voorstel len (te) laat worden gedaan. Na bespreken hiervan heeft zich wel enige verbetering voorgedaan. Aan zijn rol als dokter mag nog gewerkt worden.”
De begeleider vanuit het opleidingsinstituut heeft de stage beoordeeld met een onvoldoende op basis van de ervaringen tijdens het terugkomdagonderwijs, met name ten aanzien van het scheiden van hoofd- en bijzaken, [eiser] ’s onzichtbaarheid en gebrek aan initiatief in de groep.
2.6.
[eiser] is per september 2007 het derde opleidingsjaar ingegaan en begonnen met een stage bij huisarts [naam 1] . Op 12 oktober 2007 vond een evaluatiegesprek plaats. [naam 1] was van oordeel dat [eiser] nog op het niveau van een eerstejaars aios (arts in opleiding tot specialist) presteerde op het gebied van medisch-technisch kennen en kunnen, zijn professionele instelling en communicatie. Daarnaast uitte [naam 1] zijn twijfels over de leerbaarheid van [eiser] en de snelheid waarmee hij dingen kon oppakken. [naam 1] gaf daarnaast aan dat hij niet de begeleiding kon bieden die nodig was voor een aios op het niveau van een eerstejaars. Deze stage is daarom na twee maanden vervroegd afgebroken op verzoek van [naam 1] .
2.7.
Op 26 oktober 2007 vond, met een vertraging van bijna vier weken, het reguliere gesprek plaats betreffende het “go/no go”-oordeel van het hoofd van de opleiding na afloop van het tweede jaar. Besloten werd om [eiser] een “go” met voorwaarden te geven. Daarbij werd opgemerkt:
“Dit houdt in dat er gewerkt moet worden in het 3e jaar aan de aandachtspunten die voortkomen uit de GGZ- en ZH-stage. Met name het initiatief nemen, minder teruggetrokken zijn etc. zal extra worden belicht.”
2.8.
Daarnaast werd tijdens deze bespreking aandacht besteed aan de stage bij huisarts [naam 1] .. Daarbij werden de volgende afspraken gemaakt:
“-Er zal een nieuwe opleider aangewezen worden, die heel intensief zal begeleiden. Er zullen video’s
opgenomen gaan worden en de kennis zal moeten worden bijgespijkerd.
-Er zal extra begeleiding zijn tijdens het traject vanuit het instituut.
- [naam 2] en [naam 3] gaan een omschrijving maken over het niveau wat de heer [eiser] zal moeten halen binnen een nader vast te stellen periode (3-6 maanden) aan de hand van de ComBel.
Woensdag 31 oktober 2007 staat er een afspraak gepland tussen [naam 2] en [naam 3] .
-Als na de periode blijkt dat het niveau niet gehaald is, dan zal er een verlenging van de Opleiding plaatsvinden. Vertelt wordt dat de heet [eiser] er rekening mee moet houden dat een verlenging van de Opleiding zeer waarschijnlijk is.
-Als het vastgestelde niveau niet gehaald wordt, dan volgt een extra beoordelingstraject.”
2.9.
Ter uitvoering van deze afspraken werd ten behoeve van [eiser] een “bijzonder traject” opgesteld, met als doel:
“voldoende informatie te verzamelen om tot een gefundeerd oordeel te komen over de mate waarin [eiser] de competenties Vakinhoudelijk handelen, Samenwerking, Organiseren en Professionaliteit beheerst in relatie tot het stadium van zijn opleiding (3e-jaars). Rekening houdend met de resterende opleidingsduur en de geconstateerde groei wordt een uitspraak gedaan over de mogelijkheid om de opleiding op een voldoende niveau af te ronden”.
2.10.
Dit bijzondere traject heeft geduurd van 1 december 2007 tot 1 mei 2008 en werd gevolgd bij huisarts [naam 4] . Tijdens een evaluatiegesprek op 8 februari 2008 gaf [naam 4] aan dat [eiser] onvoldoende scoorde op alle taakgebieden. [naam 4] gaf aan wel vooruitgang te zien, maar meende dat er nog veel moest gebeuren om binnen de beperkte tijd die restte, het gewenste niveau te behalen.
De begeleiders vanuit het opleidingsinstituut gaven eveneens aan te twijfelen aan het inzicht van [eiser] in de inzet die nodig was om de opleiding succesvol af te kunnen ronden.
2.11.
Op 13 mei 2008 vond het eindgesprek plaats van het bijzondere traject. De conclusie van het evaluatieverslag was dat [eiser] vooruitgang had geboekt en de verwachting van [naam 4] was dat [eiser] na verlenging van zijn opleiding de opleiding succesvol zou kunnen afsluiten, mits de vooruitgang in hetzelfde tempo door zou gaan. De stage werd afgerond met een globaal positief oordeel, hoewel niet alle taakgebieden met een voldoende werden beoordeeld.
De begeleider van het opleidingsinstituut heeft het oordeel van [naam 4] gevolgd. Op grond hiervan werd aan het hoofd van de opleiding het advies gegeven de opleiding met drie maanden te verlengen en het “go/no go”-gesprek uit te stellen.
2.12.
[eiser] heeft de schriftelijke kennistoetsen van de drie opleidingsjaren gehaald.
2.13.
[eiser] heeft van 1 mei tot 1 september 2008 gewacht op een nieuwe opleidingsplek en is daarop begonnen met een stage bij huisarts ( [naam 5] ) [naam 5] . Tijdens het kennismakingsgesprek met [naam 5] op 5 september 2008 werden de aandachtspunten en de wijze van begeleiding besproken. Als belangrijkste aandachtspunten werden vermeld “organiseren” en “communicatie.” Afgesproken werd het volgende:
“Eind oktober wordt er een tussen evaluatiegesprek gepland. Op dat moment moet duidelijk zijn hoe [eiser] functioneert en op welk niveau [eiser] de competenties in het competentieprofiel van de huisarts beheerst. Dit leggen [naam 5] en de groepsbegeleiders vast in de ComBel. Op basis van de ComBel en het gesprek wordt bepaald wat [eiser] moet laten zien een voldoende beoordeling te krijgen in januari.
- Eind januari komt het beslissende go/no-go gesprek. Allerbelangrijkste is dat [eiser] hiervóór heeft laten zien wat hij kan.
- [eiser] gaat video-opnames maken van complexe consulten. Wekelijks bekijkt hij samen met [naam 5] 1 consult. Hiervoor kunnen ze gebruik maken van de KCT of maasglobaal. De videotoets is [naam 5] niet bekend. Eventueel is dit iets voor later.
- Diensten doen ze de eerste periode samen om te kijken hoe het gaat. Aandachtspunt bij diensten is samenwerken en organiseren. [naam 5] zal hem tijdens de diensten observeren.
- [eiser] heeft al geoefend met het nieuwe computersysteem om het zich zo snel mogelijk eigen te maken.
- LHK in oktober 2008 moet [eiser] voldoende maken.
- De zelfstandige periode wordt gepland ruim voor de selectieve beoordeling (in januari), dus ergens eind december.
- WO concept heeft hij gemaakt. Dit kan hij in januari afronden en dan in maart meedoen met de praatjes.
- [eiser] moet laten zien dat hij verantwoordelijkheid kan nemen voor het vak.”
2.14.
Op 4 november 2008 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden. Daarbij
werden alle competentiegebieden door [naam 5] met een voldoende beoordeeld. Wel maakte [naam 5] de volgende kritische opmerkingen:
“Regie houden en afsluiten van complexe consulten is nog onvoldoende. Hij mist nog daadkracht. (…) [eiser] is taakgericht: begeleiden van DM-patienten heeft hij opgepakt. Maar hij neemt nog onvoldoende initiatief en is naar hao en praktijk nog te weinig kritisch. (..) Aandachtspunt is: afgaan op eigen informatie tijdens consult en niet klakkeloos voortborduren op de gegevens van het vorige consult. [eiser] kritische blik komt nog onvoldoende tot uiting. (…) [eiser] sluit nog onvoldoende aan bij de patiënt: geeft soms erg veel informatie, waar mogelijk bij patiënt geen behoefte aan is. Dit is een aandachtspunt voor de komende weken. Structurering is wel voldoende, maar blijft een punt om aan te werken: als een huisarts met autoriteit het gesprek leiden! (…) Aandachtpunten zijn: meer voor eigen ideeën gaan staan. (…) [eiser] houdt zich aan de afspraken, maar heeft moeite met initiatief tonen/actief participeren in het dragen van de verantwoordelijkheid in de praktijk. Volgens [naam 5] is [eiser] te meegaand mbt feedback geven aan de opleider en praktijkmedewerkers.”
Daarnaast gaf [naam 5] aan dat zij nog niet alle competenties kon beoordelen wegens het gebrek aan informatie. Zo had [eiser] op het moment van het voortgangsgesprek nog weinig tot geen complexe consulten uitgevoerd. Als “conclusies en afspraken” werd vastgelegd:
“-complexe consulten samen kijken en bespreken
-regie in handen nemen bij complexe consulten
-meer kritiek
-meer initiatief.”
De begeleiders van het opleidingsinstituut waren van oordeel dat [eiser] de twee voorafgaande maanden de actieve leerhouding miste die nodig was om de opleiding met een positieve beoordeling te kunnen afsluiten. Afgesproken werd dat [eiser] tot het “go/no go”-gesprek de tijd had om te laten zien dat hij op de taakgebieden arts-patient communicatie, samenwerken, organiseren en professionaliteit op eindniveau zou functioneren. Als datum voor een eventuele tussenevaluatie werd voorgesteld 17 of 24 februari 2009.
2.15.
Op 10 februari 2009 vond een evaluatiegesprek plaats. Op verzoek van [naam 5] vond dit gesprek eerder plaats dan gepland, met als reden dat [naam 5] de zorg voor de praktijk tijdens de zelfstandige periode van twee weken niet aan [eiser] toevertrouwde. Volgens [naam 5] scoorde [eiser] op alle competentiegebieden een onvoldoende. Zij uitte haar twijfels over het vakinhoudelijke niveau van [eiser] en gaf daarbij een aantal praktijkvoorbeelden. Daarnaast had zij onvoldoende groei gezien. Blijkens haar verslag
had [naam 5] haar oordeel ten opzichte van de tussenevaluatie gewijzigd op basis van directe observaties, maar ook door het nabespreken van patiënten, bestudering van [eiser] ’s registratie en informatie van praktijkmedewerkers en patiënten. Zij gaf aan in de tweede helft van de stage meer complexe consulten te hebben gezien en acute situaties te hebben geobserveerd, waaruit bleek [eiser] op een onvoldoende niveau functioneerde.
De conclusie van dit gesprek was dat zowel [naam 5] als de begeleiders vanuit het opleidingsinstituut een no go’ adviseerden aan het hoofd huisartsenopleiding. Zij waren van oordeel dat de op 5 september 2008 gestelde voorwaarden niet waren behaald en dat een eventuele verlenging van de opleiding met drie maanden onvoldoende zou zijn om het vereiste niveau te behalen.
2.16.
Naar aanleiding van de beoordeling van 10 februari 2009 hebben op 18 februari
2009 en 24 februari 2009 gesprekken plaatsgevonden tussen [eiser] , een begeleider vanuit het opleidingsinstituut en het hoofd van de opleiding. Daarbij werd het verloop van de opleiding met [eiser] besproken en opgemerkt dat [eiser] op het niveau van het eerste jaar was blijven steken. Daarnaast werden twijfels geuit over de capaciteiten van [eiser] op het gebied van het tonen van initiatief, inzicht in complexe situaties en het niveau van vakkennis. De conclusie van het overleg was dat [eiser] zijn opleiding niet zou kunnen
afronden. Een vervolgbespreking van 24 februari 2009 heeft niet tot een andere conclusie
geleid.
2.17.
Het LUMC heeft per brief van 12 maart 2009 de opleiding van [eiser] beëindigd tegen 23 maart 2009 (hierna: het besluit). Als reden werd vermeld dat sprake was van een onvoldoende niveau op de taakgebieden arts-patient communicatie, samenwerken, organiseren en professionaliteit.
2.18.
[eiser] kon zich niet vinden in het besluit. Hij heeft zich gewend tot [gedaagde] voor rechtsbijstand en met [gedaagde] een overeenkomst gesloten, waaraan [naam 6] (hierna: [naam 6] ) uitvoering heeft gegeven. [naam 6] heeft ten behoeve van [eiser] op 4 juni 2009 een beroepschrift ingediend bij de Commissie voor Geschillen (hierna: de Commissie), de bevoegde instantie voor geschillen ter zake van de beëindiging van een medische opleiding. Het beroepschrift had ingevolge de geldende beroepstermijn (hierna: de beroepstermijn) vóór 2 juni 2009 ingediend moeten worden. De Commissie heeft [eiser] daarom niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Het gevolg is dat het besluit onherroepelijk is geworden.
2.19.
Indien de Commissie wel was toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift van [eiser] , dan had zij ingevolge de toepasselijke regelgeving daarbij de volgende toetsingsmaatstaf toegepast:
“De Commissie toetst geschillen integraal. Dit betekent dat de Commissie bij een geschil over bijvoorbeeld de beoordeling van de aios aan de hand van de stukken de beslissing van de opleider toetst. De Commissie beoordeelt of de opleider terecht tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De Commissie zal niet de inhoudelijke beoordeling van de opleider overdoen en zelf tot op de stoel van de opleider plaatsnemen. (…) De Commissie kan - zij het met enige afstandelijkheid - wel aangeven of de beoordeling van de opleider terecht was.”
Uit uitspraken van de Commissie blijkt voorts dat zij bij haar beoordeling waarde hecht aan onder meer de zorgvuldigheid waarmee de besluitvormingsprocedure is doorlopen, de mate van aannemelijkheid dat de aios niet geschikt en in staat was de opleiding voort te zetten, of voldoende gelegenheid aan de aios is geboden om het functioneren te verbeteren en of voldoende begeleiding heeft plaatsgehad vanuit het opleidingsinstituut.
2.20.
[eiser] heeft [gedaagde] op 22 december 2009 aansprakelijk gesteld voor de door hem gestelde beroepsfout van [naam 6] . De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde] heeft deze aansprakelijkheid afgewezen.
2.21.
[eiser] heeft in september 2013 de Opleiding tot specialist ouderengeneeskunde succesvol afgerond. Inmiddels is hij werkzaam als specialist ouderengeneeskunde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis, samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht inhoudende dat mr. [naam 6] onrechtmatig jegens [eiser]
heeft gehandeld;
II. een verklaring voor recht inhoudende dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het onrechtmatig handelen van mr. [naam 6] dan wel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op [gedaagde] rustende verbintenis om adequate rechtsbijstand te verlenen;
III. te verklaren voor recht dat [eiser] schade heeft geleden en lijdt door het
onrechtmatig handelen van mr. [naam 6] dan wel door het tekort schieten in de
nakoming van de op [gedaagde] rustende verbintenis om adequate rechtsbijstand te verlenen;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] , als gevolg van het onrechtmatig handelen van mr. [naam 6] dan wel van het tekort schieten in de nakoming van de op [gedaagde] rustende verbintenis om adequate rechtsbijstand te verlenen
geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien
dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de (na)kosten van het geding.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de kans dat de Commissie zou hebben beslist dat [eiser] de opleiding zou mogen voortzetten tenminste 90% bedraagt en [eiser] in dat geval de opleiding zou hebben afgerond, zodat [gedaagde] de schade van [eiser] voor tenminste 90% dient te vergoeden.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [naam 6] een beroepsfout (hierna: de beroepsfout) jegens [eiser] heeft gemaakt door de beroepstermijn te missen, dat deze moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat [gedaagde] uit hoofde van de met [eiser] gesloten overeenkomst krachtens artikel 6:170 (BW) aansprakelijk is voor schade die als gevolg van de beroepsfout aan [eiser] wordt toegebracht.
4.2.
Kern van de beoordeling van de gestelde schadeplichtigheid van [gedaagde] is of de beroepsfout van [naam 6] bij [eiser] schade heeft veroorzaakt. Voor het antwoord op deze vraag moet worden beoordeeld hoe de Commissie had behoren te beslissen, althans moet het toewijsbare bedrag worden geschat aan de hand van goede en kwade kansen die [eiser] zou hebben gehad in deze procedure, als het beroep tijdig was ingesteld. Er bestaat slechts ruimte voor het vaststellen van de schade aan de hand van een schatting van deze goede en kwade kansen indien het gaat om een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes.
4.3.
Ter beoordeling hoe de Commissie had behoren te beslissen dient de rechtbank het besluit te toetsen aan de maatstaf die de Commissie daarvoor zou hebben aangelegd, als weergegeven in 2.19. De rechtbank overweegt op basis daarvan als volgt.
4.4.
Vaststaat dat de stages bij huisartsen [naam 1] en [naam 5] vervroegd zijn afgebroken op verzoek van deze huisartsen vanwege twijfel aan de medische kennis en kunde van [eiser] , zijn professionele instelling, communicatie en leerbaarheid. Na de vroegtijdige beëindiging van de stage bij huisarts [naam 1] is aan [eiser] een zogenoemd “bijzonder traject” aangeboden, waarbij uitdrukkelijk werd geformuleerd wat het doel was van het traject, op basis van welke instrumenten [eiser] beoordeeld zou worden en wat het plan van aanpak was. Uit de beoordelingen en evaluaties komt een beeld naar voren van een timide aios, die steeds opnieuw moest worden aangespoord zijn communicatie te verbeteren en meer initiatief te tonen. Er hebben overeenkomstig het toepasselijke protocol meermalen evaluatie- en voortgangsgesprekken plaatsgevonden, waarvan verslagen zijn opgesteld. Zodoende was kenbaar voor [eiser] wat de verbeterpunten waren voor zijn functioneren. Uit de gang van zaken blijkt dat [eiser] derhalve adequaat, zorgvuldig en tevens extra is begeleid, overeenkomstig de met hem gemaakte afspraken. Het definitieve ongeschiktheidsoordeel kwam pas nadat [eiser] reeds diverse malen bij diverse begeleiders en op verschillende locaties de gelegenheid had gehad zijn functioneren te verbeteren. De laatste huisartsenopleider [naam 5] heeft haar beoordeling met name in de laatste periode van de stage neerwaarts bijgesteld tot een ongeschiktheidsoordeel, hetgeen zij inzichtelijk en overtuigend heeft uitgelegd in haar schriftelijke motivering daarvan. Zij specificeert hierin wat zij wanneer en onder welke omstandigheden heeft geobserveerd in het functioneren van [eiser] en wat haar daarop gebaseerde bevindingen waren. Haar conclusie kwam dus niet uit de lucht vallen. Ook in de context van het voortraject met herhaalde, onmiskenbare signalen dat het functioneren verbetering behoefde en een geboden maatwerkbegeleiding daartoe, kan het ongeschiktheidsoordeel redelijkerwijs niet als een verrassingsbeslissing worden aangemerkt. De conclusie van het opleidingsinstituut dat niet aannemelijk is dat [eiser] met een verlenging met drie maanden het vereiste niveau had kunnen bereiken, is in de gegeven omstandigheden begrijpelijk en afdoende.
De hiertegen gerichte stellingen van [eiser] falen derhalve.
4.5.
[eiser] stelt dat er een aantal procedurefouten is gemaakt tijdens de opleiding, dat de opleiding daarom niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen en dat de Commissie derhalve in het voordeel van [eiser] zou hebben beslist. De rechtbank overweegt als volgt naar aanleiding van de diverse verwijten van [eiser] in dit verband.
4.6.
[eiser] stelt dat hij is beoordeeld op basis van het Protocol Toetsing en Beoordeling mei 2006, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat de ComBel als beoordelingsinstrument is gebruikt, terwijl de protocol-versie van juni 2005 op hem van toepassing is. [eiser] heeft na gemotiveerde betwisting hiervan door [gedaagde] niet volhard in zijn stelling, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Ditzelfde oordeel raakt zijn stelling dat de beoordelaars op de hoogte waren van eerdere beoordelingen.
4.7.
[eiser] stelt ook dat beoordelingen niet of niet tijdig werden gegeven, in strijd met de voorschriften. [eiser] duidt hier onder meer op het beoordelingsgesprek op 26 oktober 2007 over het tweede jaar, terwijl dit volgens de voorschriften op uiterlijk 30 september 2007 had moeten plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat [eiser] per september 2007 het tweede jaar reeds was ingegaan met een stage en hij in het gesprek van 26 oktober 2007 (alsnog) een “Go”beoordeling kreeg. Dit gesprek werd gecombineerd met een concrete en naar het oordeel van de rechtbank adequate en zorgvuldige reactie op het door de Huisartsbegeleider als onvoldoende gekwalificeerde functioneren van [eiser] tijdens de lopende stage, met een concreet actieplan. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de enkele vertraging met bijna vier weken onder deze omstandigheden nog niet maakt dat de wel gegeven beoordeling niet zorgvuldig is geweest. Dit geldt ook ter zake van het ontbreken van beoordelingen door de begeleider namens het opleidingsinstituut na de stage in het verpleeghuis en het Reinier de Graaf ziekenhuis, waarbij in beide gevallen wel sprake was van een – voldoende – beoordeling door de huisartsopleider.
4.8.
[eiser] stelt verder dat hij gedurende vier maanden, te weten van 1 mei 2008 tot
1 september 2008 in het geheel geen begeleiding heeft gehad, in strijd met het toepasselijke Kaderbesluit dat voorschrijft dat de opleiding uitsluitend kan worden onderbroken op grond van een wettelijke regeling, ten gevolge van een geschil en het doen van wetenschappelijk onderzoek. Daarvan was hier geen sprake, terwijl het ook volgens de begeleiders juist van belang was voor het welslagen van de opleiding van [eiser] als de vooruitgang in hetzelfde tempo zou kunnen doorgaan, aldus [eiser] . Zoals onbetwist is aangevoerd door [gedaagde] , kon [eiser] de opleiding tijdelijk niet voortzetten vanwege het afwijkend verloop van het derde jaar, waarbij juist met het oog op de verbetering van zijn functioneren in de opleiding een “bijzonder traject” met hem was overeengekomen. Stageplaatsen werden ruim van tevoren ingevuld en als gevolg van dit afwijkend verloop sloot de opvolgende stageplek niet precies aan, aldus – onbetwist – [gedaagde] . Onder deze omstandigheden valt de niet-actieve periode van vier maanden naar het oordeel van de rechtbank niet te beschouwen als een onderbreking van de (reguliere) opleiding als bedoeld in het Kaderbesluit, zodat de stelling daar op afketst.
4.9.
Tot slot stelt [eiser] in dit verband dat huisarts [naam 5] tijdens de stage op twee locaties werkte, waardoor zij niet telkens aanwezig was op de locatie waar [eiser] werkzaam was, in strijd met het voorschrift dat de opleider op de opleidingslocatie werkzaam dient te zijn, en waardoor zij [eiser] niet de afgesproken extra begeleiding kon bieden. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in het licht van het terzake overwogene in 4.4. onvoldoende specifiek heeft gesteld dat [naam 5] enkel door het feit dat zij ook op een andere locatie werkte onvoldoende aanwezig was ter (extra) begeleiding van hem, als bedoeld in het voorschrift, waardoor hij in zijn opleidingsbelang is geschaad. Ook deze stelling faalt derhalve.
4.10.
[eiser] heeft zijn hiervoor besproken stellingen omtrent de procedure onderbouwd met een rapport van [naam 7] , hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam en een e-mail van [naam 8] , hoofd afdeling verloskunde en opleider in het Erasmus Medisch Centrum. De rechtbank overweegt dat [naam 7] geen medisch specialist is, dat hij, zoals onbetwist is gesteld door [gedaagde] , niet alle relevante verslagen en beoordelingen heeft ontvangen, en dat [naam 8] , die geen huisarts-specialisme heeft, schrijft ‘Ik weet natuurlijk niet veel van de huisartsenopleiding|”, terwijl zij beiden hebben (moeten) volstaan met louter terughoudend, algemeen geformuleerde vraagtekens bij de gevolgde procedures. Hun standpunten kunnen dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
4.11.
Alles overziend, is de rechtbank van oordeel dat de Commissie zou hebben behoren te oordelen dat het besluit terecht is genomen aangezien de besluitvormingsprocedure zorgvuldig is doorlopen, aannemelijk is dat [eiser] niet geschikt en in staat was de opleiding voort te zetten, hem voldoende gelegenheid is geboden om het functioneren te verbeteren en er voldoende begeleiding heeft plaatsgehad vanuit het opleidingsinstituut.
4.12.
Gelet op het bovenstaande heeft [eiser] in het licht van de betwisting door [gedaagde] en met inachtneming van de toetsingsmaatstaf van de Commissie onvoldoende aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat, indien [eiser] de kans op de procedure voor de commissie niet was ontnomen, de Commissie in zijn voordeel had behoren te beslissen, althans dat – de goede en kwade kansen afwegend – een reële kans op dit betere resultaat verloren is gegaan. Derhalve kan niet geoordeeld worden dat met de beroepsfout schade is veroorzaakt. Dit betekent dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.5619,00
4.14.
De nakosten worden ambtshalve begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.