In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2017, staat de beroepsfout van advocaat mr. [naam 6] centraal, die heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van [eiser] in zijn beroep tegen de beëindiging van zijn medische opleiding. [eiser], die in opleiding was tot huisarts, had zijn opleiding niet succesvol kunnen afronden door een reeks negatieve beoordelingen van zijn stages. De rechtbank oordeelt dat de beroepsfout van mr. [naam 6] - het missen van de beroepstermijn - moet worden aangemerkt als een onrechtmatige daad. De kern van de beoordeling is of deze beroepsfout schade heeft veroorzaakt aan [eiser]. De rechtbank concludeert dat de Commissie voor Geschillen, indien zij de zaak had kunnen beoordelen, waarschijnlijk tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen als het opleidingsinstituut, namelijk dat [eiser] niet geschikt was om de opleiding voort te zetten. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat hij door de beroepsfout van mr. [naam 6] schade heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat [eiser] voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn functioneren te verbeteren en dat de begeleiding adequaat was. De proceskosten worden aan [eiser] opgelegd.