BIJLAGE
1. Op grond van artikel 4:45, eerste lid, van de Awb toont de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
Op grond van het tweede lid legt de aanvrager bij de aanvraag tot subsidievaststelling rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
2. Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
Op grond van de tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
3. Op grond van artikel 4:57 van de Awb kan het bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
4. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de beleidsregels is de subsidieaanvrager voor een subsidie voor particulier aanvullend personenvervoer, naast de in artikel 4:37 van de Awb en artikel 4.5 Subsidieverordening WP200 genoemde gronden, verplicht om onder ander:
- een lijst bij te houden van reizigers die gebruik maken van het particuliere vervoer (tellijsten) (= sub c)
- het dagelijks bestuur onverwijld te informeren over de wijze waarop het plan uitgevoerd wordt (…) (= sub d)
- op verzoek van het dagelijks bestuur alle bescheiden en inlichtingen die nodig zijn om te beoordelen of de aanvrager voldoet aan zijn subsidieverplichtingen te verschaffen. (= sub e)
5. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de beleidsregels moet tenzij bij beschikking anders is bepaald, de subsidieontvanger, de aanvraag tot het vaststellen van een subsidie indienen binnen zes maanden na afronding van het project respectievelijk de activiteit of na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.
Op grond van het derde lid moet de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie de volgende gegevens aanleveren:
a. een financiële verantwoording vergezeld van een origineel, goedkeurende controleverklaring betreffende de werkelijk gemaakte, subsidiabele kosten en baten van het project;
b. de lijst met het aantal reizigers dat gebruik heeft gemaakt van het particuliere vervoer;
c. afwijkingen van het bij aanvraag ingediende vervoerplan.
6. Op grond van artikel 14 van de beleidsregels kan de subsidie, naast de in artikel 4:46 lid 2 van de Awb en artikel 5.3 Subsidieverordening WP2000 genoemde gronden, lager of op nihil worden vastgesteld indien:
a. de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten minder bedragen dan de berekening waarop de verleende subsidie is gebaseerd;
b. niet is voldaan aan de verplichtingen gesteld in artikel 12.