ECLI:NL:RBAMS:2017:2907

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
13/997038-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot de Geneesmiddelenwet en de Opiumwet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte Mega Patiel op 18 april 2017 vrijgesproken van het opzettelijk in voorraad hebben van geneesmiddelen zonder handelsvergunning, maar is hij wel veroordeeld voor andere feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een drugslab en zich schuldig maakte aan gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van een loods, waar diverse middelen en apparatuur voor de productie van drugs werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele activiteiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn goede gedrag na de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997038-15 (Promis)
Datum uitspraak: 18 april 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [gba adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 februari 2017, 13 februari 2017, 16 februari 2017 en 4 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Plooij, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.A.L.F. Frijns naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Op de inleidende dagvaarding zijn verdachte vijf feiten ten laste gelegd. Blijkens de nadere omschrijving van de feiten op de zitting van 9 februari 2017 zijn de feiten 1, 2 en 4 komen te vervallen en de feiten 3 en 5 zijn vernummerd naar respectievelijk feit 1 en feit 2.
2.2
Aan verdachte is ten laste gelegd - zoals op de zitting van 9 februari 2017 nader is omschreven - dat
1.
hij op of omstreeks 18 april 2015 te Hoogvliet, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of GHB en/of oxycodon en/of metamfetamine (telkens) zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en/of stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders,
-(een) tabletteermachine(s), en/of
-(een) elektrische verwarmingsmantel(s) en/of
-(een) jerrycan(s) en/of
-(een) maalmachine(s) en/of
-(een) maatbeker(s) en/of
-(een) vacuümpomp(en) en/of
-(een) sluitmachine(s) en/of
-(een) vacuümvriesdroogmachine en/of
-(een) rondbodemkol(f)(ven) en/of
-(een) druppelflesje(s) en/of
-(een) sterilisatieketel(s) en/of
-(een) spiraalkoeler(s) en/of
-(een) vacuümfiltreersyste(e)m(en) en/of
-(een) vrieskist(en) en/of
-een of meer hoeveelhe(i)d(en) safrol en/of methanol en/of zuur en/of jood en/of natriumboorhydride en/of palladium en/of 2-fenylethylamine en/of coffeïne en/of microcellulose en/of methylamine en/of
-48 “Ibiza” pillen met MDMA en/of 23 gram voornamelijk groene pillen met MDMA en/of 380 gram geel poeder met MDMA en/of 230 gram bruine kristallen met MDMA en/of 130 ml GHB en/of 148 tabletten met oxycodon en/of 590 gram roze pasta met amfetamine en metamfetamine en/of 108 gram wit poeder met amfetamine en/of 190 gram crèmekleurig poeder met amfetamine en metamfetamine en/of 8 gram rode pillen en poeder met metamfetamine en MDMA en/of 8 gram crèmekleurig poeder met amfetamine en metamfetamine
voorhanden gehad waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wisten of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feiten;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2015 te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten:
-4 doosjes hygetropin en/of 1 doosje norditropin (telkens bevattende somatropine) en/of
-1 potje Oxandrolone (bevattende oxandrolon) en/of
-1 doosje Stromba stanozolol (bevattende stanozolol)
opzettelijk in voorraad heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 11 mei 2015, te Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Hoogvliet en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich één of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode, (van) meerdere geldbedragen, te weten:
-driemaal een bedrag van 3.166,80 overgemaakt van rekening [rekeningnummer 1] naar rekening [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 1] op 2 mei 2014 en/of 11 juni 2014 en/of 1 juli 2014 en/of
-zesmaal een bedrag van 3.250 euro overgemaakt van rekening [rekeningnummer 1] naar rekening [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 1] op 4 augustus 2014 en/of 3 september 2014 en/of 5 november 2014 en/of 3 december 2014 en/of 12 januari 2015 en/of 9 februari 2015
-(telkens) de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was en/of
-(telkens) verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruikt terwijl hij en/of zijn mededaders (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 11 mei 2015 te Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Hoogvliet en/of Den Haag en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
- het opzettelijk in voorraad hebben, verkopen, afleveren, ter hand stellen, invoeren en/of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied brengen van een of meer geneesmiddel(en) waarvoor geen handelsvergunning geldt als bedoeld in artikel 40 lid 2 Geneesmiddelenwet en/of
- ( een gewoonte maken van het plegen van) witwassen, en/of
- een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen door te trachten een ander te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, en/of door te trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen, en/of door voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A en/of onder B en/of onder C en/of onder D van de Opiumwet gegeven verbod, en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder A en/of onder B en/of onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Met uitzondering van feit 2 acht de officier van justitie de tenlastegelegde feiten bewezen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van bepaalde onderdelen moet worden vrijgesproken. Dit geldt ten aanzien van feit 1 voor één van de volgens de tenlastelegging voorbereidde misdrijven, te weten de in- of uitvoer van harddrugs als bedoeld in artikel 2 onder A Opiumwet (hierna ook: Ow). Dit geldt ten aanzien van feit 4 voor drie van de misdrijven waartoe de organisatie volgens de tenlastelegging het oogmerk had, te weten het verrichten van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Ow, de in- en uitvoer van harddrugs als bedoeld in artikel 2 onder A Ow en de in- en uitvoer van softdrugs als bedoeld in artikel 3 onder A Ow.
Volgens de officier van justitie is gelet op alle omstandigheden geen sprake van een onrechtmatige doorzoeking in de loods op 18 april 2015. Op grond van artikel 96b Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 2 van de Politiewet
(de rechtbank begrijpt: artikel 3 van de Politiewet 2012)waren verbalisanten bevoegd de loods te doorzoeken. Als de rechtbank van oordeel is, dat wel sprake is van een vormverzuim, dan kan worden volstaan met de constatering daarvan, omdat sprake is van een loods en niet van een woning. Voor bewijsuitsluiting ziet de officier van justitie geen aanleiding.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie aangevoerde standpunten, zoals weergegeven in het door hem overgelegde requisitoir, dat als bijlage I aan dit vonnis is gehecht, en wat hij daar in repliek aan heeft toegevoegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de doorzoeking van de loods op 18 april 2015 onrechtmatig was, zodat verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman op andere gronden vrijspraak bepleit voor feit 1, 2 en 3. Ten aanzien van feit 4 is er geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de handel in iets anders dan anabole steroïden.
De rechtbank betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de raadsman aangevoerde standpunten, zoals weergegeven in de door hem overgelegde pleitnotities, die als bijlage II aan dit vonnis zijn gehecht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2 (in voorraad hebben geneesmiddelen)
De rechtbank acht feit 2 niet bewezen. Aan verdachte wordt verweten dat hij het tweede lid van artikel 40 van de Geneesmiddelenwet heeft overtreden door een aantal geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, te weten anabole steroïden, in voorraad te hebben gehad. Het verbod van artikel 40 lid 2 van de Geneesmiddelenwet spitst zich gelet op de Memorie van Toelichting toe op bedrijfsmatige activiteiten. Het strafbaar gestelde ‘in voorraad hebben’ strekt er in dat geval toe om de geneesmiddelen vervolgens te verkopen, af te leveren, ter hand te stellen of in te voeren. In ieder geval dient het te gaan om een voorraad die wordt aangehouden met het oog op handelingen in het economisch verkeer.
Verdachte heeft verklaard dat hij de geneesmiddelen voor eigen gebruik in bezit had. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om uit te gaan van een ander scenario. Gelet hierop kan niet bewezen worden verklaard dat hij deze middelen in voorraad heeft gehad als bedoeld in de Geneesmiddelenwet en moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2
Feit 1 (voorbereiding lijst I-feiten)
Rechtmatigheid onderzoek loods
Na het openen en doorzoeken van een BMW, die vóór de loods geparkeerd stond, is de politie de loods binnengetreden en heeft deze doorzocht. De raadsman heeft bepleit dat er geen redelijk vermoeden van schuld aan enig misdrijf was, dat het openen en doorzoeken van de BMW rechtvaardigde, zodat dit onrechtmatig was. Al het bewijs dat vervolgens tegen verdachte is vergaard, waaronder het bewijs dat is vergaard als gevolg van het binnentreden en doorzoeken van de loods, moet aangemerkt worden als het directe resultaat hiervan en dus worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 18 april 2015 volgt dat zij op die datum omstreeks 01:15 uur in een opvallende politieauto op het industrieterrein [adres 1] rijden. Op de [straatnaam adres 2] zien zij ter hoogte van nummer [huisnummer adres 2] verschillende personen en diverse voertuigen staan. Als de verbalisanten even verderop hun auto keren om terug te gaan richting die personen, zien zij die niet meer staan. De verbalisanten zien vervolgens verschillende voertuigen hun lichten aandoen en aanstalten maken om de [straatnaam adres 2] te verlaten. Dit is omstreeks 01:21 uur. De verbalisanten zien dan dat een BMW blijft staan. Deze BMW staat geparkeerd in een parkeervak behorend bij het bedrijfspand aan de [adres 2] , dicht tegen de deur van de loods aan. In het voertuig zit geen bestuurder. Dit voertuig blijkt op naam te staan van mevrouw [persoon 2] , geboren op [geboortedatum persoon 2] en wonend aan de [adres persoon 2] . [verbalisant 1] stelt hierop een onderzoek in. Zij loopt om het voertuig heen en kijkt erin. Aan de bestuurderskant op de grond staat een blauwe jerrycan en op de passagiersstoel ligt onder meer een plastic bakje met roze deksel, verpakt in een plastic zakje. Bij [verbalisant 1] ontstaat het vermoeden dat er misschien brandstof in de jerrycan zit, vanwege diverse dieseldiefstallen in het werkgebied. Zij trekt aan het portier van de bestuurderskant, waarop de deur opengaat.
De rechtbank is van oordeel dat ook het openen van een niet afgesloten auto enige inbreuk op de privacy van de gebruiker van deze auto oplevert. Gelet echter op alle omstandigheden van het geval, namelijk het tijdstip, de locatie, de verschillende personen en voertuigen die vertrokken toen de opvallende politieauto omkeerde, de achtergebleven auto op naam van een 62-jarige, niet daar woonachtige vrouw en de plaats waar de jerrycan werd aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat deze inbreuk dusdanig klein is dat de verbalisanten gerechtigd waren om op basis van hun algemene bevoegdheid hiertoe over te gaan. Op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie immers tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval – op zijn minst genomen – mocht worden overgegaan tot enig nader onderzoek. Daarbij speelt voor de rechtbank het vermoeden dat er misschien sprake is van dieseldiefstal, zoals door [verbalisant 1] gerelateerd, geen rol. De omstandigheden waren ook zonder dat vermoeden dermate verdacht dat verder onderzoek noodzakelijk was.
Nadat de deur van de auto is geopend, [verbalisant 1] de dop van de jerrycan heeft losgedraaid, [verbalisant 2] aan de dop heeft geroken en geconstateerd wordt dat in het plastic bakje wit poeder zit, worden verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] erbij geroepen. Uit hun proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2015 volgt dat de stoffen niet worden vertrouwd. Hierop wordt contact opgenomen met de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO), omdat het vermoeden bestaat dat het chemische stoffen zijn.
Uit de voornoemde processen-verbaal van bevindingen en het proces-verbaal van [verbalisant 5] van 28 april 2015 volgt dat [verbalisant 5] van de LFO ter plaatse komt. Hij onderzoekt de stoffen en het blijkt dat de stof uit de jerrycan zwavelzuur betreft en de stof in het plastic bakje pentaerythritol.
Gelet op de eerder waargenomen omstandigheden die nacht, de achtergebleven auto met de chemische stoffen die zeer dicht tegen de deur van het bedrijfspand met nummer [huisnummer adres 2] geparkeerd staat, het feit dat er twee beveiligingscamera’s aan pand nummer [huisnummer adres 2] zijn bevestigd die gericht zijn op de openbare weg, het feit dat de brievenbus van nummer [huisnummer adres 2] aan de binnenzijde blijkt te zijn dichtgeplakt, wordt vermoed dat daar een strafbaar feit als omschreven in de Opiumwet wordt begaan en wordt toestemming gegeven om op grond van artikel 9 lid 1 onder b Ow het pand binnen te gaan. Dit volgt uit eerder genoemd proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . In het pand constateert [verbalisant 5] dat sprake is van een drugslaboratorium. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] van 25 maart 2016 wordt de situatie vervolgens bevroren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet onrechtmatig is gehandeld door de verbalisanten. Gelet op het onderzoek aan de BMW en de overige omstandigheden met betrekking tot de loods bestond er voldoende verdenking om binnen te treden in de loods en deze vervolgens te doorzoeken. Omdat het binnentreden en het daarop gevolgde doorzoeken van de loods dus rechtmatig hebben plaatsgevonden, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Voorbereidingshandelingen
Door de raadsman is bepleit dat nergens uit blijkt dat verdachte de tenlastegelegde goederen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel ernstige reden had te vermoeden dat die goederen bestemd waren voor het plegen van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 Ow.
De rechtbank overweegt dat sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, als vaststaat dat de intentie van iemand op het Opiumwet-delict is gericht en hij aan die intentie ook uiting heeft gegeven door een of meer van de in artikel 10a lid 1 Ow omschreven voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) de loods aan de [adres 2] in Hoogvliet huurde. [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] en hij daar samen klusten.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat zich in de loods één open verdieping bevindt, bereikbaar via een trap. Eén en ander is zichtbaar op de foto op pagina 205, zaakdossier 03. De rechtbank stelt vast dat de begane grond, met uitzondering van een aparte opslagruimte, in één oogopslag te overzien is. De begane grond blijkt te zijn ingericht en gebruikt voor het tabletteren van verdovende middelen zoals MDMA en (met)amfetamine. Op de begane grond worden onder andere twee tabletteermachines aangetroffen. Eén van deze machines betreft een Rotary Tablet Press, type ZP9A. Ook worden bovenstempels, opdruk ‘IBIZA’ en matrijzen, ovaal, gevonden. Uit het dossier blijkt dat verdachte per mail onder meer contact heeft met [persoon 3] ’ van [naam bedrijf] . Het mailcontact gaat onder andere over een tabletteermachine ZP9A rotary, over stempels “Ibiza” en over een totaalprijs van $ 7.630,-. Dit bedrag (omgerekend in euro’s) wordt op 13 oktober 2014 via de bankrekening van [medeverdachte 1] overgemaakt naar China. Zowel op de [adres 2] als bij [medeverdachte 1] thuis op de Orchideestraat zijn gele en roze pillen gevonden met indruk “Ibiza”. Deze pillen bevatten MDMA. Het NFI stelt vast dat de diepdruk ‘Ibiza’ weinig voorkomend is en in 2015 in hun database – buiten het politieonderzoek 26Patiel – niet voorkomt. Uit onderzoek van het NFI volgt bovendien dat het veel waarschijnlijker is dat de gele en roze pillen uit dezelfde productiepartij zijn gekomen, dan wanneer deze uit verschillende productiepartijen afkomstig zijn.
Van verdachte is een paar werkschoenen in beslag genomen en onderzocht. Verdachte heeft over deze schoenen verklaard, dat hij die in de loods heeft gedragen. Op de bovenkant van de schoenen is MDMA aangetroffen.
Na de aanhouding van [medeverdachte 1] wordt in zijn woning een Blackberry in beslag genomen, voorzien van een Pretty Good Privacy-versleuteling (hierna: PGP). Deze telefoon bevat berichtenverkeer tussen verdachte en onder anderen [medeverdachte 1] . De berichten gaan onder andere over ‘het pand’ en over een pilmachine die zou moeten worden teruggegeven. Gelet op de strekking van de berichten begrijpt de rechtbank dat hiermee de loods aan de [adres 2] en de inbeslaggenomen tabletteermachine worden bedoeld. Verdachte heeft ter zitting geen enkele verklaring willen afleggen over de PGP-telefoon en het berichtenverkeer, zodat de rechtbank deze berichten uitlegt in de meest voor de hand liggende, en dat is de hierboven geschetste belastende, zin.
Verdachte heeft ter zitting de verklaring van [medeverdachte 1] in zijn eigen zaak bevestigd, inhoudende dat er mensen zijn geweest die spullen in de loods hebben opgeslagen en hebben gebruikt. Deze verklaring vindt echter op geen enkele manier steun in het dossier.
Uit de inhoud van de PGP-berichten kan worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte 1] nauw betrokken zijn geweest bij de loods en de spullen die zich daarin bevonden. Uit geen van de berichten blijkt dat anderen bemoeienis hadden met de loods of dat iemand ‘boven’ hen zou hebben gestaan.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat verdachte en [medeverdachte 1] , in nauwe en bewuste samenwerking, de intentie hebben gehad op het bewerken van (met)amfetamine en MDMA en het vervaardigen van metamfetamine, en daartoe strafbare voorbereidingshandelingen hebben verricht.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] voorwerpen en stoffen voorhanden hebben gehad, waarvan zij wisten dat deze bestemd waren tot het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 2 onder B en D Ow, maar niet tot het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 2 onder A Ow (in- en uitvoer van harddrugs). Van dit laatste onderdeel wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het voorhanden hebben van safrol, palladium en 2-fenylethylamine, omdat deze stoffen niet zijn gebruikt ten behoeve van het bewerken van (met)amfetamine en MDMA dan wel het vervaardigen van metamfetamine.
Ten slotte komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring ten aanzien van de tenlastegelegde pillen, tabletten en GHB, omdat verdachte ook deze middelen niet voorhanden heeft gehad voor het opzettelijk bewerken dan wel vervaardigen van harddrugs. De rechtbank is van oordeel dat deze middelen juist zijn aan te merken als het eindproduct.
4.3.3
Feit 4 (lidmaatschap criminele organisatie)
Criminele organisatie
Onder organisatie, als bedoeld in artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Gelet op de bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht, en op wat hierna wordt overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode, samen met [medeverdachte 1] en één of meer anderen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Oogmerk organisatie
Uit e-mail- en PGP berichten en verklaringen van kopers volgt dat de organisatie gedurende lange tijd anabole steroïden in voorraad had en verkocht in binnen- en buitenland in strijd met de Geneesmiddelenwet. Daarnaast hield de organisatie zich bezig met feiten die strafbaar zijn gesteld in de Opiumwet. Zo zijn in de loods, naast geneesmiddelen, ook middelen aangetroffen die staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en II, en werden daar middelen van deze lijst I bewerkt en vervaardigd. Verder heeft de organisatie lijst I en II-middelen verkocht, zoals blijkt uit de verklaringen van (pseudo)kopers. De organisatie had tot doel om geld te verdienen met het plegen van bovenbedoelde misdrijven. De manier waarop en de periode waarin de leden van deze organisatie hun werkzaamheden en verdiensten probeerden te verhullen en te verbergen wijzen ten slotte op een oogmerk gericht op gewoontewitwassen.
Voor een oogmerk gericht op de opzettelijke in- of uitvoer van hard- of softdrugs is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs. De rechtbank spreekt verdachte dan ook van deze onderdelen vrij. Vrijspraak dient naar het oordeel van de rechtbank ook te volgen voor het oogmerk van de organisatie op voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Ow. De rechtbank houdt het ervoor dat de organisatie voltooide misdrijven heeft beoogd, niet slechts de voorbereiding daarvan.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat gewoontewitwassen ook tot het oogmerk van de organisatie behoorde. Vooropgesteld wordt dat gewoontewitwassen welhaast inherent is aan een organisatie die zich bezighoudt met handel in verboden middelen. Daarnaast geldt wat hierna met betrekking tot feit 3 wordt overwogen.
4.3.4
Feit 3 (witwassen)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij van 1 mei 2014 tot 11 mei 2015 met negen overboekingen op zijn rekening van in totaal € 29.000,40 witwasgedragingen heeft verricht.
Criminele herkomst en wetenschap
Onder verwijzing naar dat wat is overwogen over de handel in anabole steroïden en drugs, is het aannemelijk dat verdachte van 1 mei 2014 tot 11 mei 2015 kon beschikken over grote hoeveelheden contant geld. Het gebruik van een constructie, waarbij contant geld via derden en verschillende rechtspersonen op de eigen rekening wordt overgeboekt onder de noemer van salaris, is bovendien kenmerkend voor het witwassen van crimineel verdiend contant geld.
Verdachte heeft op zitting echter verklaard dat het geld, dat hij in deze periode op zijn rekening liet overboeken, afkomstig was uit pokeren en zijn werkzaamheden als deejay.
Op zijn verzoek hebben familieleden, vrienden en kennissen contant geld van hem op hun rekeningen gestort en overgeboekt naar [naam BV] Met de bestuurder van [naam BV] had verdachte de afspraak, dat het geld aan hem zou worden uitgekeerd als salaris, zodat hij tegenover een toekomstige hypotheekverstrekker kon aantonen dat hij over legale inkomsten uit arbeid beschikte. Op advies van dezelfde bestuurder maakte hij niet zelf het geld over, omdat dit anders te veel zou opvallen. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft deze verklaring voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak afgelegd. Aangezien hij over dit onderwerp meerdere keren is ondervraagd door de politie en er meerdere pro forma behandelingen van zijn strafzaak hebben plaatsgevonden, kan worden vastgesteld dat verdachte niet van meet af aan tegengewicht heeft geboden tegen de tegen hem bestaande witwasverdenking. Bovendien valt deze verklaring, door het late stadium waarin deze is afgelegd, niet meer te verifiëren, anders dan door aanhouding van de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. De rechtbank ziet voor zo’n aanhouding echter geen aanleiding, omdat de verklaring van verdachte op geen enkele wijze steun vindt in het dossier. Het feit dat verdachte deze beweerdelijke inkomsten niet heeft opgegeven aan de Belastingdienst vormt in dit verband bijvoorbeeld een duidelijke contra-indicatie. Daarnaast geldt dat verdachte geen verifieerbare gegevens heeft verschaft op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen. Hij heeft bijvoorbeeld verzuimd nadere gegevens te verschaffen over de geldbedragen die hij verdiende, de personen met wie hij pokerde of door wie hij werd ingehuurd als deejay en de data waarop dit gebeurde. Bovendien heeft hij zijn verklaring op geen enkele wijze met objectief bewijsmateriaal onderbouwd. Gelet hierop is zijn verklaring niet concreet en niet verifieerbaar.
Gelet op al het bovenstaande kan dan ook worden bewezen dat de negen overboekingen op de rekening van verdachte middellijk afkomstig zijn uit mede door hemzelf gepleegde misdrijven. Daarmee is verdachtes wetenschap van deze criminele herkomst gegeven.
Witwasgedragingen
Uit de verklaring van verdachte op zitting volgt dat de geldbedragen na overboeking op zijn rekening door hem zijn gebruikt voor het betalen van rekeningen en het doen van dagelijkse uitgaven. De rechtbank leidt hieruit af dat deze bedragen door verdachte zijn overgeboekt naar andere rekeningen, opgenomen bij geldautomaten en gebruikt voor betalingen via betaalautomaten. Gelet hierop heeft verdachte deze geldbedragen niet enkel verworven en voorhanden gehad, maar ook omgezet, overgedragen en gebruikt. Door deze geldbedragen via een constructie te verwerven, heeft verdachte bovendien de werkelijke aard en de herkomst daarvan verhuld.
Gewoonte
Blijkens de wetsgeschiedenis is sprake van een gewoonte bij een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan, zowel voor wat betreft de objectieve aard van de feiten als voor wat betreft de subjectieve gerichtheid van de dader, zijnde de neiging van de dader om het feit steeds weer te begaan. Gelet op de wijze waarop verdachte de overgeboekte geldbedragen heeft doorgeboekt en besteed, en de lange periode waarbinnen dit herhaaldelijk plaatsvond, is sprake van een gewoonte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage III zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
op 18 april 2015 te Hoogvliet, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van amfetamine en MDMA en metamfetamine en het opzettelijk vervaardigen van metamfetamine, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen, voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader,
- tabletteermachines, en/of
- een elektrische verwarmingsmantel en/of
- jerrycans en/of
- een maalmachine en/of
- maatbekers en/of
- een vacuümpomp en/of
- een sluitmachine en/of
- een vacuümvriesdroogmachine en/of
- rondbodemkolven en/of
- druppelflesjes en/of
- een sterilisatieketel en/of
- spiraalkoelers en/of
- vacuümfiltreersystemen en/of
- een vrieskist en/of
- methanol en/of zuur en/of jood en/of natriumboorhydride en/of coffeïne en/of microcellulose en/of methylamine en/of
- 380 gram geel poeder met MDMA en/of 230 gram bruine kristallen met MDMA en/of 590 gram roze pasta met amfetamine en metamfetamine en/of 108 gram wit poeder met amfetamine en/of 190 gram crèmekleurig poeder met amfetamine en metamfetamine en/of 7,34 gram crèmekleurig poeder met amfetamine en metamfetamine

voorhanden gehad;

ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
in de periode van 1 mei 2014 tot en met 11 mei 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededaders in voornoemde periode, van meerdere geldbedragen, te weten:
-driemaal een bedrag van 3.166,80 overgemaakt van rekening [rekeningnummer 1] naar rekening [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 1] op 2 mei 2014 en/of 11 juni 2014 en/of 1 juli 2014 en/of
-zesmaal een bedrag van 3.250 euro overgemaakt van rekening [rekeningnummer 1] naar rekening [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 1] op 4 augustus 2014 en/of 3 september 2014 en/of 5 november 2014 en/of 3 december 2014 en/of 12 januari 2015 en/of 9 februari 2015
-de werkelijke aard, herkomst, heeft verhuld, en
-verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en gebruikt terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven geldbedragen - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
in de periode van 1 mei 2014 tot en met 11 mei 2015 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem verdachte en [medeverdachte 1] en één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk in voorraad hebben, verkopen, afleveren, ter hand stellen, en buiten het Nederlands grondgebied brengen van geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt als bedoeld in artikel 40 lid 2 Geneesmiddelenwet en
- een gewoonte maken van het plegen van witwassen, en
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en onder C en onder D van de Opiumwet gegeven verbod, en/of
- opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de op de beslaglijst, die als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht, onder de nummers 1, 2, 4 tot en met 9 vermelde inbeslaggenomen voorwerpen moeten worden verbeurdverklaard.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van de handel in anabole steroïden slechts hand- en spandiensten heeft verricht voor een derde. Het gebruik van anabole steroïden brengt ongetwijfeld risico’s met zich mee, maar dit is van een andere orde dan bij bijvoorbeeld het gebruik van harddrugs. Met ingang van 6 november 2015 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst. Verdachte heeft zich aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden en heeft inmiddels een baan. In het strafblad van verdachte kan geen aanleiding worden gevonden om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis. Als verdachte terug moet naar de gevangenis, dan zal hij alles, wat hij in de afgelopen zestien maanden na de schorsing heeft opgebouwd, verliezen.
Een voorwaardelijke straf met verplicht reclasseringscontact is geïndiceerd. Het meerdere dat door de officier van justitie nodig wordt geacht, kan ook vertaald worden in een werkstraf, eventueel in combinatie met een langere voorwaardelijke straf of proeftijd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, beziggehouden met voorbereidingshandelingen gericht op het bewerken, dan wel vervaardigen, van MDMA, amfetamine en metamfetamine.
Hij heeft daarvoor stoffen en voorwerpen voorhanden gehad in een loods. Het is algemeen bekend dat de bewerking, vervaardiging én het gebruik van deze synthetische drugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormen en in kunnen leiden tot een verslaving aan het gebruik daarvan.
Verdachte heeft gedurende een jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich, naast het bovengenoemde, heeft bezig gehouden met de verkoop van verboden geneesmiddelen, zogenaamde anabole steroïden, en middelen die voorkomen op de lijsten I en II van de Opiumwet. Het behoeft geen betoog dat het ongecontroleerd in voorraad hebben van dergelijke geneesmiddelen voor de verkoop een bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Zo kan het gebruik van geneesmiddelen, waarvoor geen vergunning is afgegeven, ernstige, zelfs fatale gevolgen hebben. Ook middelen die voorkomen op lijst II van de Opiumwet kunnen – indien ze worden gebruikt zonder dat ze door een arts zijn voorgeschreven – schadelijk zijn voor de gezondheid van gebruikers en leiden tot verslaving. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een centrale rol in deze organisatie had.
Gedurende dit jaar heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door duizenden euro’s, waarvan hij wist dat deze uit de handel in verboden middelen afkomstig waren, te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten en te gebruiken, zodat deze bedragen aan het zicht van de autoriteiten werden onttrokken. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte deze feiten heeft gepleegd, enkel en alleen om daar financieel beter van te worden. Over bijvoorbeeld de gevolgen voor afnemers van de diverse middelen en voor de samenleving in het algemeen lijkt verdachte zich totaal niet te hebben bekommerd. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Verdachte heeft lange tijd gekozen voor een leven in de criminaliteit. Voor hem was het vanzelfsprekend om te handelen in verboden waar. Deze levensvorm is niet alleen ontwrichtend voor de maatschappij, maar ook compromitterend voor de mensen om hem heen. Vrienden, familie en geliefden worden ongewild door verdachte meegezogen in zijn kwade opzet. Verboden middelen worden in andermans woningen opgeslagen. De namen en bankrekeningen van dierbaren worden gebruikt om zichzelf buiten schot te houden. List en bedrog voerden de boventoon in verdachtes leven en ook anderen zijn uiteindelijk de dupe. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Om recht te doen aan de ernst van dit soort strafbare feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur naar het oordeel van de rechtbank in beginsel ook passend en geboden.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij zijn criminele leven inmiddels achter zich heeft gelaten en zich richt op zijn gezin en zijn werk. Hoewel de rechtbank enige zorgen heeft over de oprechtheid van verdachte, nu hij ter zitting niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, biedt de rechtbank verdachte een kans om te laten zien dat het hem inderdaad menens is op het rechte pad te blijven. De rechtbank acht een vrijheidsbenemende straf van langere duur dan de voorlopige hechtenis dan ook niet wenselijk. In die zin zal de rechtbank afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 december 2016 over verdachte. Hieruit volgt dat hij nooit eerder wegens een soortgelijk feit is veroordeeld. Sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft verdachte zich ook goed gedragen en zich gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, zoals blijkt uit het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 26 januari 2017. In dat verslag wordt geadviseerd het toezicht voort te zetten.
Voor de bewezenverklaarde handel in en productie van illegale middelen neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 24 maanden. Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis van 6 maanden zal de rechtbank verdachte de maximale werkstraf van 240 uur opleggen. Deze werkstraf wordt gelet op de vervangende hechtenis gelijkgesteld aan 4 maanden gevangenisstraf. Om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst weer zal schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten zal de rechtbank het restant van de straf, 14 maanden, in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, onder de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact. De rechtbank stelt de proeftijd daarbij op drie jaar.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de op de beslaglijst, die als bijlage IV aan dit vonnis is gehecht, onder de nummers 1 tot en met 15 vermelde voorwerpen in beslag genomen.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 1. bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10a van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1., 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. bewezen verklaarde
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van het onder 4. bewezen verklaarde
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
14 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Veroordeelde moet zich binnen 3 (drie) werkdagen nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden melden bij de Reclassering Nederland te [adres 4] .
Veroordeelde moet zich daar gedurende de proeftijd blijven melden, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Verklaart
verbeurdde op de als bijlage IV aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermelde goederen met de nummers 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.
Gelast de
teruggave aan veroordeeldevan de op de als bijlage IV aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermelde goederen met de nummers 3, 10, 11, 12, 13, 14 en 15.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. P.B. Martens en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.