4.5.2.Vermogensbestanddelen
4.5.2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verdeling van de volgende vermogensbestanddelen tussen partijen al dan niet in geschil is.
a. auto merk Kia met kenteken [kenteken] ;
b. scooter merk Piaggio C38 met kenteken [kenteken] ;
Bankrekeningen
c. bankrekening op naam van de man met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
d. bankrekening op naam van de vrouw met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
e. bankrekening op naam van partijen met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
f. bankrekening [minderjarige] met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
Letselschade uitkering
g. bankrekening op naam van de man met rekeningnummer [rekeningnummer] ;
Inboedel
h. koelkast
i. gasfornuis;
j. wasmachine
k. wasdroger;
l. magnetron
m. bed
n. kasten.
4.5.2.2. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de auto merk Kia met kenteken [kenteken] aan de vrouw wordt toegedeeld, met de verplichting dat zij de helft van de getaxeerde waarde (€ 1.500,-), aldus € 750,- aan de man zal vergoeden.
Ad b scooter en h tot en met n inboedel
4.5.2.3. Partijen twisten over de waarde van de scooter en de inboedel. Volgens de vrouw is de scooter in 2010 gekocht voor € 3.200,- en zou deze nu zeker € 1.500,- waard zijn. De man rijdt op de scooter. De inboedel is oud volgens de vrouw en heeft nauwelijks waarde. De man zou gereedschap hebben meegenomen. De advocaat van de man laat de beslissing aan de rechtbank over nu hij niet met zijn cliënt heeft kunnen overleggen. De rechtbank acht het ten aanzien van de scooter en de inboedel redelijk om te bepalen dat ieder van partijen houdt wat hij/zij onder zich heeft, zonder nadere verrekening.
Ad c tot en met g bankrekeningen
4.5.2.4. De man verzoekt te bepalen dat de bankrekeningen bij helfte dienen te worden verdeeld met uitzondering van de rekening waarop de man zijn letselschade uitkering heeft gekregen. De man stelt zich voorts op het standpunt dat de vrouw het door haar in mei 2016 opgenomen bedrag van € 18.000,- retour dient te storten. Daarnaast heeft de vrouw € 120.000,- aan spaargeld in huis en dient zij hierover openheid van zaken te geven. Volgens de man is er iedere maand € 1.000,- van de gemeenschappelijke rekening gehaald en in een kluis in de echtelijke woning gedaan.
4.5.2.5. Ten aanzien van de spaarrekening voor [minderjarige] stelt de man dat hij een tweede spaarrekening voor haar wil openen. Hierop dient de helft van het huidige saldo van de spaarrekening voor [minderjarige] te worden gestort. Partijen kunnen dan ieder een spaarrekening beheren voor [minderjarige] en voor haar verder sparen. Partijen hebben over en weer geen vertrouwen in elkaar en dit lijkt de man de beste oplossing.
4.5.2.6. De vrouw verzoekt te bepalen dat de bankrekeningen die op beider naam staan worden opgeheven na verdeling van het saldo bij helfte. Het saldo van de privé rekeningen en en/of rekening mag onderling bij helfte worden verdeeld. De vrouw stelt dat de door de man bedoelde € 18.000,- het spaargeld van de kinderen betreft. Het klopt dat zij € 17.937,22 van de Vermogensspaarrekening heeft afgeschreven. Dit bedrag is volgens de vrouw volledig aangewend voor de kinderen [naam 3] en [naam 4] , zoals blijkt uit de door hen overlegde verklaringen. [naam 3] had een bedrag van € 10.000,- op de vermogensspaarrekening van de vrouw gespaard, welk bedrag in mei 2016 op haar eigen rekening is gestort. [naam 4] had een bedrag van € 7.937,22 gespaard op de vermogensspaarrekening van de vrouw. Met instemming van [naam 4] en ten behoeve van hem heeft de vrouw het geld opgenomen. De vrouw betwist dat zij € 120.000,- aan spaargeld in huis heeft.
4.5.2.7. De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat de man zijn stelling dat de vrouw € 120.000,- aan spaargeld in huis heeft onvoldoende heeft onderbouwd en wijst het verzoek van de man op dit punt af. Voorts wijst de rechtbank het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw het door haar in mei 2016 opgenomen bedrag van € 18.000,- retour dient te storten af, nu deze opname voor de peildatum ligt en de vrouw heeft onderbouwd wat er met het geld is gebeurd. De rekening op naam van [minderjarige] valt buiten de verdeling, nu deze rekening op [minderjarige] naam staat.
4.5.2.8. De rechtbank zal de saldi op de peildatum van de rekening ten name van de vrouw aan haar toedelen en die op de rekening ten name van de man aan hem. Beide onder de verplichting om de helft daarvan aan de andere partij te vergoeden. Ten aanzien van de gezamenlijke rekening van partijen zal de rechtbank iedere partij de helft van het toedelen, waarna deze bankrekening kan worden opgeheven. De rechtbank kan slechts positieve saldi verdelen. De beslissing om een rekening op te heffen is aan partijen zelf.
4.5.2.9. De man stelt dat hij een letselschade uitkering heeft ontvangen van €102.268,90. Er is driemaal een voorschot uitgekeerd en totaal bedroeg dit € 32.268,90. Deze voorschotten zijn als voorschot op het smartengeld, zelfwerkzaamheid alsmede wettelijke rente. Daarna is er een slotbetaling geweest van € 70.000,-. Hiervan is € 35.000,- gewaardeerd als smartengeld, € 9.600,- aan verlies arbeidsvermogen en € 25.400,- aan onder andere zelfredzaamheid. De man stelt zich op het standpunt dat de uitkering letselschade aan hem verknocht is en buiten de gemeenschap valt. Een groot deel bestaat uit smartengeld voor het fysieke en psychische leed. Er is sprake van een blijvende invaliditeit van 30%. Dit bedrag heeft een hoogstpersoonlijk karakter en is verknocht aan de man. Bedragen voor zelfredzaamheid hebben ook een persoonlijk karakter. Deze bedragen zijn uitgekeerd ten behoeve van de afschaf van hulp en steunmiddelen (bijvoorbeeld orthopedische schoenen) en inkomen van eventuele zorg toen, nu en in de toekomst. De man maakt zich zorgen over de toekomst, omdat hij binnenkort zijn baan verliest en hij met de 30% blijvende invaliditeit en zijn arbeidsverleden niet snel een nieuwe baan zal vinden.
4.5.2.10. De vrouw stelt zich (conform de vigerende jurisprudentie hieromtrent) op het standpunt dat geen sprake is van verknochtheid en dat deze uitkering daarmee in de gemeenschap van partijen is gevallen en het actuele bedrag aan waarde bij helfte moet worden verdeeld. De gehele uitkering strekt niet ter derving van de in de toekomst door de man te derven inkomsten ten gevolge van zijn verminderde verdiencapaciteit. Tot op heden heeft de man dit bedrag niet aangewend hiervoor en is gebleken dat de man niet volledig arbeidsongeschikt is. Indien en voor zover de rechtbank anders mocht oordelen, heeft in ieder geval te gelden dat de inkomenssuppletie die betrekking heeft op de periode
totde ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap in de gemeenschap van goederen valt. Ongeacht het vorenstaande staat vast dat een voorschot van € 32.268,90 niet strekt ter derving van de in de toekomst door de man te derven inkomsten ten gevolge van zijn verminderde verdiencapaciteit. Deze voorschotuitkering is derhalve niet verknocht aan de man, valt binnen de gemeenschap en dient in de verdeling voor de helft ad € 16.134,45 aan de vrouw worden toebedeeld, aldus nog steeds de vrouw.
4.5.2.11. De rechtbank overweegt als volgt. Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, er niet reeds sprake is van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op art. 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen. Zie Hoge Raad 7 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY0957). De man heeft gesteld dat van de slotbetaling van € 70.000,- een bedrag van € 35.000,- als smartengeld is aan te merken, € 9.600,- aan verlies arbeidsvermogen en € 25.400,- aan onder andere zelfredzaamheid. Van het voorschotbedrag heeft hij een dergelijke opsplitsing niet gegeven. Een immateriële schadevergoeding is naar haar aard bestemd om te dienen als compensatie voor leed – zoals pijn, verdriet en verminderde levensvreugde – dat de man heeft ondergaan en, gelet op de aard van het letsel, in de toekomst zal ondergaan, en dus uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van de man verbonden nadelige gevolgen. Dit betekent dat de man - tegenover de blote betwisting door de vrouw dat alleen sprake is van materiële schadevergoeding - voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van smartengeld voor een bedrag van € 35.000,- en dat dit bedrag verknocht is. Voor de inkomensschade en de schade aan zelfredzaamheid, alsmede van het uitgekeerde voorschotbedrag, heeft de man onvoldoende onderbouwd dat dit ziet op schade die in de toekomst, na de ontbinding van de gemeenschap, als gevolg van het letsel zal worden geleden. De vrouw heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de man thans weer werkzaam is als straatveger en dat hij geen orthopedisch schoeisel draagt. Nu geen der partijen een rekeningafschrift heeft overgelegd van deze rekening kan de rechtbank het bedrag dat de man aan de vrouw dient te vergoeden niet exact berekenen. De rechtbank zal daarom het saldo op de bankrekening op naam van de man met rekeningnummer [rekeningnummer] toedelen aan de man onder de verplichting om de helft van het saldo op de peildatum boven € 35.000,- aan de vrouw te vergoeden. 4.5.2.12. Mitsdien beslist de rechtbank als volgt.