In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een vrouw en een man om de geslachtsnaam van hun minderjarige kind te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind, geboren op [geboortedatum] 2013, niet heeft kunnen delen in de geslachtsnaamwijziging van de man, die bij Koninklijk Besluit op 31 mei 2013 heeft plaatsgevonden. De man had zijn geslachtsnaam gewijzigd om zijn kind niet te belasten met de negatieve geschiedenis van zijn familie. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten besproken, waaronder de erkenning van het kind door de man en de gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders sinds 11 februari 2014.
De rechtbank heeft de juridische basis voor het verzoek onderzocht, met name artikel 1:24 en artikel 1:7 van het Burgerlijk Wetboek, en de rechten van het kind zoals vastgelegd in het IVRK en het EVRM. De rechtbank concludeert dat de huidige wetgeving een onrechtmatige inbreuk maakt op het recht van het kind op identiteit en gezinsleven, omdat het kind een andere geslachtsnaam heeft dan beide ouders. Dit leidt tot emotionele en praktische problemen binnen het gezin. De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek tot wijziging van de geboorteakte van het kind toe te wijzen, met de voorwaarde dat de wijziging ingaat op het moment dat de akte van geboorte in het register van de burgerlijke stand is aangepast.
De rechtbank heeft het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van het kind ingewilligd, met de nadruk op het belang van de identiteit van het kind en de verbinding met beide ouders. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter C.M.E. de Koning, en de rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen.