ECLI:NL:RBAMS:2017:322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
CV EXPL 16-12724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies door zorgverzekeraar na meerderjarigheid van verzekerde

In deze zaak vorderde de zorgverzekeraar IZZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van zowel de basis- als de aanvullende premie van een voormalige minderjarige, die inmiddels meerderjarig was geworden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde, na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, wettelijk verplicht was om een basisverzekering af te sluiten en dus premieplichtig was. De zorgverzekeraar had de gedaagde kunnen overschrijven op een individuele basisverzekering en kon derhalve betaling van de basispremie vorderen. De gedaagde was verschuldigd een bedrag van € 964,48 aan basispremie, evenals een bedrag van € 26,09 aan eigen risico.

De zorgverzekeraar vorderde daarnaast betaling van de aanvullende premie van € 582,00, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet uitdrukkelijk had ingestemd met de aanvullende verzekering. Dit deel van de vordering werd afgewezen, omdat zonder uitdrukkelijke toestemming van de verzekeringnemer geen aanvullende verzekering kon worden overeengekomen. De kantonrechter wees de gedaagde verder in de proceskosten en bepaalde dat de wettelijke rente vanaf 3 maart 2016 verschuldigd was over het bedrag van € 990,57, dat als hoofdsom werd vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van expliciete toestemming bij het aangaan van aanvullende zorgverzekeringen en bevestigt de wettelijke verplichtingen van meerderjarigen met betrekking tot basisverzekeringen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5010033 CV EXPL 16-12724
vonnis van: 16 januari 2017
fno.: 466

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap IZZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,

gevestigd te Arnhem,
eiseres,
nader te noemen IZZ,
gemachtigde: Dw. Van Arkel,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen [gedaagde] ,
procederende in persoon.

Verder verloop van de procedure

Bij tussenvonnis van 5 september 2016 is bepaald dat IZZ bij akte nadere inlichtingen dient te verschaffen, waarbij tevens van haar wordt verwacht dat zij haar vordering splitst in de premie voor de basisverzekering, de premie voor de aanvullende verzekering en de zorgkosten. Vervolgens is nog het volgende stuk ingediend:
- de akte van IZZ, met producties.
[gedaagde] heeft – ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – niet gereageerd.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1. De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen in haar tussenvonnis van
5 september 2016.
2. IZZ vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van in totaal
€ 1.938,15, waaronder begrepen een bedrag van € 1.572,57 aan premie, een bedrag van € 80,15 aan vervallen rente en een bedrag van € 285,43 aan buitengerechtelijke kosten.
3. In voornoemd tussenvonnis is overwogen dat [gedaagde] vanaf zijn 18e jaar bij wet verplicht is een basisverzekering af te sluiten. Dat leidt ertoe dat [gedaagde] premieplichtig is. IZZ heeft [gedaagde] kunnen overschrijven op een individuele basisverzekering en daarvan ook betaling van de premie kunnen vorderen. Deze basispremie is [gedaagde] ook verschuldigd geworden. IZZ heeft in haar laatste akte van 31 oktober 2016 haar premievordering uitgesplitst in de premies van de basisverzekering zijnde een bedrag van € 964,48 en de aanvullende verzekering zijnde een bedrag van € 582,00. [gedaagde] heeft deze uitsplitsing niet inhoudelijk weersproken. De kantonrechter gaat om die reden van de juistheid hiervan uit. Dat betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 964,48 aan basispremie aan IZZ is verschuldigd. Ook het door IZZ in rekening gebrachte bedrag aan eigen risico van € 26,09 (farmacie) komt voor toewijzing in aanmerking.
4. IZZ vordert verder betaling van een bedrag van € 582,00 voor aanvullende premie. IZZ erkent dat [gedaagde] niet uitdrukkelijk met de aangeboden aanvullende verzekering akkoord is gegaan, maar dat zij het bestaande pakket heeft omgezet op zijn 18e verjaardag, waaronder dus ook het aanvullende pakket. Volgens IZZ heeft [gedaagde] de verzekering niet gewijzigd en is aldus stilzwijgend akkoord gegaan met de aanvullende verzekering.
Zoals eerder in deze procedure overwogen is een aanvullende zorgverzekering een eigen (vrije) keuze van de verzekeringnemer. Zonder uitdrukkelijk akkoord (toestemming) dan wel aanvraag van de verzekeringnemer kan niet door de verzekeraar een aanvullende verzekering worden overeengekomen. Dat betekent dat dit deel van de vordering niet toewijsbaar is, nu [gedaagde] niet uitdrukkelijk akkoord is gegaan (en evenmin daartoe een aanvraag heeft gedaan) met het sluiten van een aanvullend verzekeringspakket.
5.
[gedaagde] is de betalingsverplichting uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst niet nagekomen. Dat leidt ertoe dat dat [gedaagde] gehouden is de premieachterstand over de periode van juli 2013 tot en met april 2014 van € 964,48 en het eigen risico van € 26,09 alsnog aan IZZ te betalen. De vervallen rente ad € 80,15 is niet toewijsbaar, nu dit is berekend over een onjuist hoofdsombedrag. De lopende rente wordt toegewezen vanaf
3 maart 2016.
5.5.
Het wordt niet redelijk geoordeeld dat er hogere kosten zijn gemaakt dan de kosten die gelet op het totaal van de vordering op grond van het besluit buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn. Het meer gevorderde wordt daarom afgewezen. Wel toewijsbaar is een bedrag van € 179,78, berekend overeenkomstig het vanaf 1 juli 2012 geldende wettelijke berekeningskader van artikel 6:96 BW.
6. Gelet op het vorenoverwogene wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van IZZ. Het salaris gemachtigde wordt in redelijkheid op 2 punten gesteld.

BESLISSING

De kantonrechter:
I veroordeelt [gedaagde] om aan IZZ te betalen:
- € 990,57 als hoofdsom;
- € 179,78 als buitengerechtelijke kosten;
- de wettelijke rente vanaf 3 maart 2016, berekend over het bedrag van
€ 990,57 tot aan de dag der voldoening;
II. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van IZZ.
Tot op deze uitspraak worden de kosten bepaald op de navolgende bedragen:
-griffierecht: € 471,00
-kosten dagvaarding: € 96,05
-salaris gemachtigde: € 200,00
----------------
Totaal: € 767,05;
III. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.V. Ulrici en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.