ECLI:NL:RBAMS:2017:3535

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2458
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkstelling van vrijwillige verzekering op basis van Verordening 883/2004 in het bestuursrecht

Op 23 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een Spaanse eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiseres, die in Nederland heeft gewerkt en later naar Spanje is verhuisd, had een beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat haar Wia-uitkering op nihil had gesteld. De rechtbank oordeelde dat de vrijwillige verzekering die de eiseres in Spanje had afgesloten, niet gelijkgesteld kon worden met de vrijwillige Wia-verzekering in Nederland. De rechtbank stelde vast dat de Verordening 883/2004, die de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels binnen de EU regelt, niet de harmonisatie van deze stelsels beoogt. Dit betekent dat de lidstaten hun eigen regels en voorwaarden voor sociale zekerheid mogen vaststellen.

De rechtbank overwoog dat de eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de vrijwillige Wia-verzekering, omdat deze verzekering in Nederland niet openstaat voor personen die lange tijd niet meer werkzaam zijn. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de Wia-uitkering van de eiseres terecht was vastgesteld op basis van het dagloon in het refertejaar, en niet op basis van het in Spanje vastgestelde dagloon. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/2458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te [woonplaats] (Spanje), eiseres

(gemachtigde: mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. M. Smithuijsen).

Procesverloop

Met het besluit van 26 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) van eiseres op nihil gesteld.
Met het besluit van 25 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Partijen hebben zich ieder laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Spaanse nationaliteit. In de jaren 1975-1980 was zij in loondienst werkzaam in Nederland. In 2002 is zij naar Spanje teruggekeerd, waar zij zich middels een Buitengewoon Convenant voor remigrerende arbeiders met het Spaanse sociale zekerheidsorgaan (Seguridad Social) vrijwillig heeft verzekerd tegen onder meer de gevolgen van arbeidsongeschiktheid. Zij heeft in Spanje niet meer gewerkt. Eiseres is per 6 maart 2012 in Spanje arbeidsongeschikt bevonden en ontvangt sinds 28 mei 2012 een arbeidsongeschiktheidsuitkering in Spanje.
2. Omdat eiseres in Nederland verzekerd is geweest, heeft het Spaanse orgaan de aanvraag van eiseres om een arbeidsongeschiktheidsuitkering (ook) doorgezonden aan het Uwv. In het bestreden besluit stelt het Uwv vast dat eiseres op grond van EG-Verordening 883/2004 (de Verordening) in samenhang met de Wia in beginsel per 4 maart 2014 (dus na de wettelijke wachttijd van 104 weken) in aanmerking komt voor een Wia-uitkering, maar dat de hoogte van die uitkering nihil is. Eiseres had in het refertejaar namelijk geen inkomen.
3. Eiseres stelt dat het Uwv bij de berekening van de hoogte van de uitkering ten onrechte is uitgegaan van het dagloon in het refertejaar. Eiseres was in Spanje vrijwillig verzekerd. Op grond van de Wia wordt bij een vrijwillige verzekering uitgegaan van het dagloon dat bij aanvang van die verzekering is vastgesteld. De door eiseres in Spanje op grond van het Buitengewoon Convenant afgesloten vrijwillige verzekering, moet op grond van de artikelen 4 en 5 van de Verordening gelijk worden gesteld met een vrijwillige verzekering op grond van de Wia. Bij de berekening van de hoogte van de Wia-uitkering moet daarom worden uitgegaan van het in Spanje vastgestelde verzekerde dagloon.
4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat Spaanse en Nederlandse vrijwillige verzekeringen gelijk moeten worden gesteld. Een dergelijke uitleg staat haaks op het doel en de strekking van de Verordening, die, zoals neergelegd in overweging 4 van de preambule bij de Verordening, geen harmonisatie, maar slechts de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten beoogt. Naar vaste rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (het Hof) met betrekking tot de voorganger van de Verordening (Verordening 1408/71) laat de Verordening de zelfstandige bevoegdheid van de EU-lidstaten ten aanzien van de inrichting van het sociale zekerheidsstelsel, waaronder begrepen het vaststellen van verzekerings- en toekenningsvoorwaarden voor uitkeringen, onverlet. Dat is onder Verordening 883/2004 niet anders geworden.
5. Artikel 5 van de Verordening voorziet in de gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen. Uit artikel 18 van de Wia volgt dat de vrijwillige Wia-verzekering slechts voor een beperkte groep mensen toegankelijk is. Op de zitting is door verweerder toegelicht dat de vrijwillige Wia-verzekering in Nederland niet openstaat voor personen die, zoals eiseres, reeds lange tijd niet meer werkzaam zijn. De vrijwillige verzekering in Spanje staat kennelijk (ook) open voor een andere doelgroep dan die waarvoor de vrijwillige Wia-verzekering in het leven is geroepen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt reeds hieruit dat de beide vrijwillige verzekeringen geen vergelijkbare prestaties zijn, zodat een beroep op artikel 5 van de Verordening er niet toe leidt dat de Spaanse vrijwillige verzekering gelijkgesteld moeten worden met de vrijwillige Wia-verzekering.
6.1.
Uit het in artikel 4 van de Verordening neergelegde principe van gelijke behandeling volgt dat eiseres onder dezelfde voorwaarden rechten kan ontlenen aan de Wia als een onderdaan van Nederland dat kan. Uit de Wia volgt als hoofdregel dat de hoogte van de uitkering wordt afgestemd op het dagloon dat in het jaar voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid is verdiend. Alleen bij toelating tot de vrijwillige Wia-verzekering wordt het verzekerde dagloon op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wia bij aanvang van de verzekering vastgesteld. Vast staat dat eiseres niet is toegelaten tot de vrijwillige Wia-verzekering. Anders dan eiseres stelt, volgt uit het principe van gelijke behandeling niet dat met het afsluiten van een vrijwillige verzekering in Spanje eiseres moet worden behandeld alsof zij heeft voldaan aan de voorwaarde van toelating tot de vrijwillig Wia-verzekering. Daarom is in haar geval de hoofdregel van toepassing.
6.2.
Door de hoogte van de uitkering af te stemmen op het dagloon in het refertejaar, wordt eiseres niet anders behandeld dan wanneer zij een Nederlands onderdaan zou zijn. Het beroep op artikel 4 van de Verordening slaagt dus niet.
7. De rechtbank stelt ten slotte vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres op grond van de Verordening per einde wachttijd in aanmerking komt voor een Wia-uitkering (80-100%). Hetgeen de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft aangevoerd over het al dan niet verzekerd zijn van eiseres voor de Wia en de in dit verband van toepassing zijnde bepalingen in de Verordening, kan dan ook verder onbesproken blijven.
8. Het beroep is ongegrond. De vrijwillige verzekering in Spanje kan op basis van de Verordening niet gelijk gesteld te worden met de vrijwillige Wia-verzekering en het Uwv hoefde daarom bij het bepalen van de hoogte van de Wia-uitkering niet uit te gaan van het in Spanje verzekerde dagloon. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.