ECLI:NL:RBAMS:2017:3579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
5537346 CV EXPL 16-34020
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering van een student die stage liep zonder arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser, een tweedejaars student, een verklaring voor recht dat er tussen hem en de stichting Onderwijsstichting Esprit (Mundus) een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Eiser had in het kader van zijn opleiding een praktijkleerovereenkomst gesloten en voerde werkzaamheden uit als stagiair. Hij stelde dat hij zelfstandig Engelse les gaf ter vervanging van een zieke docent en vorderde loon op basis van de CAO Voortgezet Onderwijs. De kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat de stageovereenkomst expliciet het aangaan van een arbeidsrelatie uitsloot. De rechter concludeerde dat de werkzaamheden van eiser gericht waren op het opdoen van ervaring en dat er geen loon was afgesproken, wat essentieel is voor een arbeidsovereenkomst. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de intentie en afspraken bij het aangaan van overeenkomsten in het onderwijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5537346 CV EXPL 16-34020
vonnis van: 18 mei 2017

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
procederend in persoon
t e g e n
de stichting Onderwijsstichting Esprit/Amsterdam Internationaal Community School (AICS), tevens h.o.d.n. Mundus College
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Mundus
gemachtigde: mr. M.F. Hilberdink

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken en proceshandelingen:
- een op 22 november 2016 ter griffie binnengekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de beschikking van 29 november 2016 van de kantonrechter, waarbij bevolen is dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
- dagvaarding van 24 november 2016 met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 5 april 2017. [eiser] is verschenen. Mundus is verschenen bij [naam 1] , kernteamvoorzitter van de ASS-afdeling van Mundus, vergezeld door de gemachtigde. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens zijn partijen overeengekomen de procedure voor de duur van een week aan te houden teneinde een minnelijke regeling te beproeven. Bij brieven die respectievelijk op 12 en 14 april 2017 ter griffie zijn binnengekomen hebben Mundus en [eiser] de kantonrechter bericht dat zij niet tot een regeling in der minne zijn gekomen.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[eiser] heeft in het kader van zijn tweedegraadslerarenopleiding aan de onderwijsinstelling INHOLLAND in januari 2015 een praktijkleerovereenkomst gesloten met INHOLLAND en Mundus (hierna: de overeenkomst), op grond waarvan hij in de periode van 6 januari 2015 tot 7 juli 2015 twee dagen per week Engelse les heeft gegeven aan leerlingen van de ASS-afdeling van het Mundus.
1.2.
Artikel 1 van de overeenkomst luidt:
“Het doel van deze stage is om de student ervaring te laten opdoen met de praktische toepassing van theoretische kennis die hij of zij reeds heeft verworven en het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden voor de op het eerste blad genoemde opleiding. De stagebiedende organisatie en de onderwijsinstelling zorgen ervoor dat de studentstagiair taken ven verantwoordelijkheden krijgt opgedragen overeenkomstig het competentieniveau van de student en de onderwijsdoelstellingen voor de stageperiode. Deze overeenkomst is derhalve geen arbeidsovereenkomst. (…)”.
1.3.
Artikel 2 van de overeenkomst luidt:
“(…) Heeft de studentstagiair een probleem, dan richt hij zich in de eerste plaats tot de stagebegeleider. Lost het probleem zich niet op, dan went de studentstagiair of de stagebegeleider zich tot de onderwijsbegeleider. (…)”.
1.4.
In artikel 5 van de overeenkomst is bepaald:
“(…) De studentstagiair zal de stagebegeleider van de stagebiedende organisatie als eerste benaderen ingeval van een geschil. Indien het geschil niet minnelijk kan worden opgelost tussen de stagebegeleider en de studentstagiair zal het worden voorgelegd aan de onderwijsbegeleider teneinde te trachten een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden.”
1.5.
Er is geen onkostenvergoeding, reiskostenvergoeding en/of stagevergoeding tussen partijen overeengekomen.
1.6.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) was aangesteld als de stagebegeleider van [eiser] .
1.7.
[eiser] heeft de stage met een onvoldoende afgesloten.

Vordering en verweer

2. Eiser vordert een verklaring voor recht dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. Hij grondt zijn vordering op artikel 3 van de Wet op de loonbelasting (Wet LB) en artikel 7: 618 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tevens vordert hij Mundus te veroordelen tot betaling van loon over de door hem in de periode van januari 2015 tot en met juni 2015 gewerkte uren overeenkomstig de CAO Voortgezet Onderwijs, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2015.
3. [eiser] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij ter vervanging van een zieke docent stelselmatig en volgens een rooster zelfstandig en in opdracht van Mundus Engelse les heeft gegeven zonder dat begeleiding van een bevoegd docent in het klaslokaal aanwezig was. De feitelijke begeleiding tijdens de lesuren heeft slechts bestaan uit vijf feedbackmomenten, aldus [eiser] . Daarnaast heeft hij vergaderingen bijgewoond en rapportcijfers gegeven. Hij stelt dat hij alle taken van een docent zelfstandig heeft uitgevoerd.
4. Ook stelt [eiser] dat er sprake is van rechtsongelijkheid, omdat zijn collega, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), die ook een stagecontract had, wel kreeg betaald voor dezelfde werkzaamheden.
5. Mundus betwist gemotiveerd dat de stageovereenkomst te kwalificeren is als een arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft in het kader van een stage werkzaamheden uitgevoerd bij en voor Mundus. Daarbij is hij begeleid door [naam 1] , [naam 3] , [naam 2] en [naam 4] , BPO-er (begeleider passend onderwijs) van het Altra college. Ook was er vanuit INHOLLAND een onderwijsbegeleider aangewezen als aanspreekpunt voor eventuele problemen met de onderwijsinstelling en/of stagebegeleider.
6. In gesprekken met [naam 1] is het functioneren als toekomstig docent uitgebreid aan bod gekomen, aldus Mundus. In het eindbeoordelingsgesprek is het functioneren van [eiser] als onvoldoende beoordeeld. [eiser] heeft eerst om betaling van loon verzocht na deze negatieve stagebeoordeling.
7. Ten slotte is er volgens Mundus geen sprake van een vergelijkbare positie met [naam 2] en dus ook geen rechtsongelijkheid. [naam 2] was derdejaarsstudent en LIO-werknemer, [eiser] was tweedejaarsstudent en LIO-stagiair.

Beoordeling

8. In deze procedure dient de vraag te worden beantwoord of er feitelijk sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en zo ja, of Mundus in dat kader loon aan [eiser] verschuldigd is.
9. Vooropgesteld dient te worden dat het beroep van [eiser] op artikel 3 Wet LB en artikel 7: 618 BW, niet kan slagen. Het eerstgenoemde artikel ziet immers op het begrip “dienstbetrekking” in het kader van het belastingrecht en het tweede artikel is eerst van toepassing als vaststaat dat er sprake is van een (civiele) arbeidsovereenkomst.
10. De arbeidsovereenkomst wordt gedefinieerd in artikel 7:610 lid 1 BW: de arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
11. Of tussen partijen al dan niet een arbeidsovereenkomst bestaat wordt naar vaste jurisprudentie bepaald door hetgeen hen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
12. In zijn algemeenheid verzet de rechtszekerheid zich er tegen dat de ene overeenkomst (in casu de praktijkleerovereenkomst) geruisloos wordt vervangen door een nieuwe overeenkomst (de arbeidsovereenkomst) met een geheel ander karakter. Partijen zijn er immers bij gediend dat duidelijk is vanaf welk moment die wijziging tot stand komt, zodat zij niet overvallen kunnen worden met niet gewenste of niet voorziene consequenties.
13. Voorts is in dit verband van belang dat volgens vaste jurisprudentie een stageovereenkomst, waarbij de activiteiten van de stagiair overwegend gericht zijn op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, zulks mede met het oog op de voltooiing van een opleiding, geen arbeidsovereenkomst is.
14. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] op basis van de tussen hen gesloten praktijkleerovereenkomst met zijn werkzaamheden bij Mundus is begonnen. Het doel van partijen was -hetgeen [eiser] ook erkent- het opdoen van ervaring met de praktische toepassing van theoretische kennis. Onderdeel van de stage was dan ook dat [eiser] (zelfstandig) les gaf. In de overeenkomst is uitdrukkelijk het aangaan van een arbeidsrelatie uitgesloten.
15. Daarnaast moet worden vastgesteld dat partijen bij het aangaan van hun relatie niet over enige beloning hebben gesproken, hetgeen past bij een stage en maakt dat een arbeidsovereenkomst bij aanvang van de werkzaamheden van [eiser] bij Mundus in ieder geval niet kan worden aangenomen, omdat “loon” nu eenmaal één van de essentialia is van een arbeidsovereenkomst. Niet gebleken is dat [eiser] tijdens de duur van de overeenkomst zich niet heeft kunnen verenigen met het feit dat er geen stagevergoeding/ loon is overeengekomen.
16. [eiser] heeft -kort samengevat- gesteld dat hij veelal zelfstandig als invaller voor een zieke leerkracht heeft lesgegeven, weinig feedbackmomenten heeft gehad en op basis van een rooster heeft gewerkt.
17. De vraag is dan ook of gedurende de periode waarin [eiser] zijn werkzaamheden voor Mundus verrichtte, het oorspronkelijke karakter van de overeenkomst is gewijzigd en wel zodanig dat deze van een stage-relatie is gewijzigd in een arbeidsovereenkomst.
18. Om die vraag te kunnen beantwoorden dient te worden gekeken naar de wijze waarop Mundus feitelijk uitvoering heeft gegeven aan de stageovereenkomst. Mundus was op grond van de overeenkomst gehouden [eiser] naar behoren te begeleiden bij de stage. Namens Mundus is desgevraagd ter zitting erkend dat de begeleiding te wensen heeft overgelaten. Echter, de stagebegeleider heeft een aantal lessen van [eiser] bijgewoond, gesprekken met hem gevoerd over zijn functioneren en er heeft een eindbeoordelingsgesprek plaatsgevonden. Deze activiteiten duiden op begeleiding van een stagiair met de intentie hem te begeleiden bij het verkrijgen van de competenties van het docentschap. Indien [eiser] van mening was geweest, zoals hij thans naar voren heeft gebracht, dat hij onvoldoende werd begeleid gedurende zijn stage, had hij zich naar het oordeel van de kantonrechter dienen te wenden tot zijn stagebegeleider, zoals ook in de artikelen 2 en 5 van de overeenkomst is vermeld. [eiser] heeft dit niet eerder dan na ommekomst van de stagetermijn gedaan, waardoor Mundus haar begeleiding niet heeft kunnen verbeteren. Een slechte stagebegeleiding is betreurenswaardig maar leidt er nog niet toe dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst.
19. Het feit dat [eiser] veel lessen zelfstandig heeft gegeven, is ook onvoldoende om het bestaan van een arbeidsrelatie aan te kunnen nemen. Dat Mundus [eiser] inroosterde, maakt dit niet anders. De aard van het werk in het onderwijs maakt nu eenmaal dat op basis van een lesrooster gewerkt moet worden.
19. Ten slotte faalt het beroep van [eiser] op het gelijkheidsbeginsel. Immers, namens Mundus is onbetwist ter zitting gesteld dat [naam 2]
derdejaars student was en op basis van een LIO-arbeidsovereenkomst bij haar in dienst was.
21. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat van het bestaan van een arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest. Mundus was [eiser] dan ook geen loon verschuldigd, zodat de vordering zal worden afgewezen.
22. Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht, kan niet tot een andere beslissing leiden en hoeft daarom niet afzonderlijk te worden besproken.
23. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten die aan de zijde van Mundus tot op heden begroot worden op € 300,00 aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [eiser] tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. L. Voetelink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.