ECLI:NL:RBAMS:2017:3739

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5708
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en reformatio in peius in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Marokko, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser had een AOW-pensioen aangevraagd, maar kreeg een lager bedrag toegekend dan hij had verwacht. In het primaire besluit van 17 november 2015 werd hem een AOW-pensioen van 32% van het maximale bedrag toegekend, maar na bezwaar werd dit verlaagd naar 22%. De eiser was het niet eens met deze verlaging en stelde dat hij recht had op een hoger pensioen, gebaseerd op zijn geboortedatum en de periode waarin hij verzekerd was geweest voor de AOW.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving omtrent de AOW besproken, waaronder de bepalingen over de opbouw van het pensioen en de kortingen die toegepast kunnen worden. De rechtbank oordeelde dat de Sociale verzekeringsbank terecht de herziening van het AOW-pensioen had doorgevoerd, omdat de eiser niet verzekerd was geweest voor de AOW in de relevante periodes. De rechtbank verwierp het argument van de eiser dat hij in een nadeliger positie was gekomen door het indienen van bezwaar (reformatio in peius), omdat de herziening van het pensioen door de verweerder verplicht was op basis van de wet.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een partnertoeslag, omdat deze regeling per een bepaalde datum was komen te vervallen en de eiser niet in aanmerking kwam voor de voorwaarden die daarvoor golden. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Marokko), eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Oudenes).

Procesverloop

In het besluit van 17 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf 1 oktober 2015 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 32% van het maximale ouderdomspensioen voor iemand die gehuwd is of samenwoont, alsmede een inkomensondersteuning AOW van € 8,11 per maand.
Met het besluit van 8 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het recht op AOW-pensioen herzien. In het besluit heeft verweerder eiser vanaf 1 oktober 2015 een ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 22% van het maximale ouderdomspensioen voor iemand die gehuwd is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2017. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Voorgeschiedenis
1.1
Eiser is woonachtig in Marokko en heeft bij verweerder een AOW-pensioen aangevraagd. Hij is op [datum] gehuwd met [partner] , geboren op [geboortedatum] .
1.2
Met het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser in de periode van 1 oktober 1965 tot en met 11 december 1970 en van 14 januari 1986 tot en met 30 september 2015 niet verzekerd is geweest voor de AOW en heeft om die reden een korting van 68% toegepast op het maximale AOW-bedrag voor iemand die gehuwd is of samenwoont. Verweerder heeft daarnaast een inkomensondersteuning AOW van € 8,11 per maand aan eiser toegekend.
1.3
Tegen het primaire besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in de brief van 17 maart 2016 bericht op basis van de door eiser verstrekte informatie voornemens te zijn de verzekerde periode aan te passen van 12 december 1970 tot en met 30 juni 1976 en hem daarom een AOW-pensioen van € 89,05 bruto per maand toe te kennen. Eiser is met deze brief in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken. Op 12 april 2016 heeft eiser zijn zienswijze ingediend.
1.4
In het bestreden besluit heeft verweerder eiser over de periode van 1 oktober 1965 tot en met 11 december 1970 en van 1 november 1981 tot en met 30 september 2015 niet verzekerd geacht voor de AOW. Eiser heeft, ondanks dat uit het Schakelregister blijkt dat hij in 1986 is vetrokken, namelijk opgegeven dat hij in oktober 1981 definitief is vertrokken naar Marokko. Voor wat betreft de geboortedatum is verweerder uitgegaan van de geboortedatum zoals deze bij hem bekend is en dat is [geboortedatum] . Daarmee heeft eiser op [datum] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Volgens verweerder komt hij niet in aanmerking voor een partnertoeslag op zijn AOW-uitkering, omdat hij na [datum] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
2. Standpunten van eiser
2. In beroep heeft eiser allereest aangevoerd dat hij het niet eens is met de wijziging van zijn AOW-pensioen. Onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof te [plaatsnaam] van 7 november 2007, stelt eiser verder dat hij is geboren op [geboortedatum] en daarom met ingang van maart 2015 recht heeft op zijn AOW-pensioen.
3. Relevante wettelijke bepalingen
3.1
De AOW is een volksverzekering met een opbouwstelsel. Een verzekerde bouwt in de periode tussen de aanvangsleeftijd en zijn pensioengerechtigde leeftijd 2% pensioen per jaar op. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de AOW wordt op het bedrag van het volledige pensioen een korting toegepast van 2% voor elk jaar dat de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
3.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de AOW degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4. Beoordeling
Reformatio in peius
4.1
Eiser is het er niet mee eens dat zijn AOW-pensioen is verlaagd. De rechtbank maakt hieruit op dat hij het niet terecht vindt dat hij in een nadeliger positie is terechtgekomen, doordat hij bezwaar heeft ingediend (verbod op reformatio in peius). Toch mocht verweerder dit zo doen. Het klopt dat eiser in een nadeliger positie is terechtgekomen doordat hij bezwaar heeft ingediend. Onder omstandigheden mag dat. Dit mag wanneer verweerder los van het ingediende bezwaar bevoegd is om het eerder genomen besluit (ten nadele van eiser) te herzien. De rechtbank verwijst naar de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:378). Verweerder is in dit geval op grond van artikel 17a van de AOW verplicht tot herziening van het AOW-pensioen indien dit ten onrechte of tot een hoog bedrag is verleend. Uit de verklaring van eiser in bezwaar is gebleken dat hij al in oktober 1981 (en niet in 1986) definitief naar Marokko is vertrokken. Verweerder is bij het bestreden besluit van deze verklaring uitgegaan. Daardoor is de periode waarin eiser verzekerd is geweest voor de AOW korter en is zijn recht op AOW-pensioen lager. Verweerder mocht van eisers verklaring uitgaan. Eiser heeft dit in beroep ook niet betwist. Gelet op artikel 17a van de AOW was verweerder in dit geval verplicht tot herziening van de AOW omdat deze eerder te hoog was vastgesteld. Omdat verweerder deze bevoegdheid (en in dit geval zelfs de verplichting) buiten de gronden van het bezwaar om had, mocht verweerder overgaan tot de herziening in het bestreden besluit. Er is geen sprake van ontoelaatbare reformatio in peius. Daar komt nog bij dat verweerder eiser bij brief van 17 maart 2016 in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op het voornemen om zijn AOW-pensioen te verlagen.
Ingangsdatum recht op AOW-pensioen
4.2
Volgens eiser had verweerder moeten uitgaan van de geboortedatum [geboortedatum] en had zijn AOW-pensioen moeten ingaan per maart 2015. De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. Het uitgangspunt is dat verweerder moet uitgaan van de persoonsgegevens zoals deze bij aankomst in Nederland zijn opgegeven (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 februari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO5861). Slechts wanneer op basis van authentieke stukken, die tot stand zijn gekomen vóór de datum van binnenkomst, andere gegevens worden aangetoond, kunnen die andere gegevens, nadat deze op echtheid zijn getoetst, worden aangehouden als de juistheid daarvan aannemelijker is dan van die welke bij binnenkomst in Nederland zijn opgegeven. De door eiser overgelegde uitspraak van het gerechtshof in [plaatsnaam] dateert niet van vóór de datum van binnenkomst, maar van 7 november 2007. Bovendien is deze uitspraak niet verifieerbaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met dit stuk dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij is geboren op [geboortedatum] . Verweerder is er dus terecht vanuit gegaan dat eiser op [datum] de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en per die datum recht heeft op een AOW-pensioen.
Partnertoeslag
4.3
De rechtbank is verder van oordeel dat hij niet in aanmerking komt voor een partnertoeslag op zijn AOW-uitkering. De regeling waarbij men een toeslag op de AOW-uitkering kon krijgen voor een partner die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, is per [datum] komen te vervallen. Alleen in de gevallen waarin men al in december 2014 een AOW-pensioen met partnertoeslag ontving, is deze toeslag blijven bestaan. Dat is bij eiser niet het geval.
5. Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de hogerberoepsrechter vragen om een voorlopige maatregel te treffen.