ECLI:NL:RBAMS:2017:3765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
C/13/612798 / HA ZA 16-761
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van ongerechtvaardigde verrijking door ABN AMRO BANK N.V. in het kader van hypothecaire leningen voor een garage

In deze zaak vordert eiser, die een hypothecaire lening heeft afgesloten bij ABN AMRO BANK N.V. voor de aankoop van een garage, dat de rechtbank verklaart dat ABN AMRO zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Eiser stelt dat de bank een te hoog rentepercentage heeft gehanteerd voor de lening, wat volgens hem niet gerechtvaardigd is, aangezien de garage voor eigen gebruik is en de voorwaarden niet wezenlijk verschillen van die van een woonhuisfinanciering. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met argumenten over ongerechtvaardigde verrijking en een wilsgebrek, maar ABN AMRO heeft verweer gevoerd en gesteld dat de verrijking gerechtvaardigd is op basis van de leningovereenkomsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel er mogelijk sprake is van verrijking, deze niet ongerechtvaardigd is omdat deze voortvloeit uit de kredietovereenkomsten die door eiser zijn aanvaard. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/612798 / HA ZA 16-761
Vonnis van 14 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. X.D. van Leeuwen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN Amro worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2016, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 30 november 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 mei 2017, met de daarin genoemde (proces)stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ABN Amro is de rechtsopvolger van Fortis Bank (Nederland) N.V. Hierna zal steeds worden gesproken over ABN Amro, ook wanneer daarmee Fortis Bank (Nederland) N.V. wordt bedoeld.
2.2.
[eiser] heeft zich in 2007 tot ABN Amro gewend voor het verkrijgen van een financiering voor de aankoop van een garage, gelegen aan de [straat] te [plaats] (hierna: de garage). Volgens het bestemmingsplan van de gemeente [plaats] heeft de garage de bestemming “bedrijf”.
2.3.
ABN Amro heeft [eiser] bij brief van 29 oktober 2007 een offerte gedaan voor een twintigjarige hypothecaire geldlening van EUR 176.000,-- en voor een twintigjarige hypothecaire geldlening van EUR 144.000,--. In de offerte werd een aantal mogelijkheden vermeld met betrekking tot de te betalen rente en de looptijd van die rente. Voor de geldlening van EUR 176.000,-- is een rentepercentage van 5,10% per jaar vast met een looptijd tot 1 januari 2013 aangekruist. Voor de geldlening van EUR 144.00,-- is geen rentepercentage aangekruist. [eiser] heeft met de offerte ingestemd.
2.4.
ABN Amro heeft de gevraagde financiering aan [eiser] verstrekt. [eiser] en ABN Amro hebben daartoe op 6 november 2007 twee leningovereenkomsten gesloten. De eerste leningovereenkomst bestond uit een lening van EUR 176.000,--, met een looptijd tot 1 oktober 2027, tegen een door [eiser] aan ABN Amro te betalen jaarlijkse rente van 5,10%, die voor vijf jaar is vastgesteld. De tweede leningovereenkomst bestond uit een lening van EUR 144.000,--, met een looptijd tot 1 december 2027, eveneens tegen een door [eiser] aan ABN Amro te betalen jaarlijkse rente van 5,10%, die voor vijf jaar is vastgesteld.
2.5.
Aflossing van de leningen vond plaats vanaf het privébankrekeningnummer van [eiser] .
2.6.
Proper Makelaardij o.g. heeft in opdracht van [eiser] een taxatierapport betreffende de garage opgesteld. Het taxatierapport, gedateerd 31 juli 2014, vermeldt voor zover hier van belang:

Omschrijving onroerende zaak:
Circa 295 m2 bedrijfsruimte met grote overheaddeur en loopdeur, twee verzonken bruggen, 9 bruggen met plaats voor 2 auto’s, toiletruimte, voorterrein van circa 150 m2 met daarop een opslagcontainer.
De bedrijfsruimte is voorzien van diverse technische installaties zoals perslucht, afzuiginstallatie t.b.v. uitlaatgassen, mechanische ventilatie, luchtbehandeling, verwarming, alarminstallatie. Ook is er afsluitbare roldeur in de ruimte aanwezig waardoor circa 40 m2 separaat verhuurd kan worden.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat ABN Amro zich tegenover [eiser] ongerechtvaardigd heeft verrijkt, waarbij zij gehouden is het te veel ontvangen bedrag aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente daarover en voor recht verklaart dat ABN Amro tegenover [eiser] schadeplichtig is geworden en veroordeeld moet worden het hierdoor door [eiser] geleden vermogensverlies te vergoeden, op te maken bij staat en met veroordeling van ABN Amro op voorhand in de kosten van de schadestaatprocedure;
2. ABN Amro veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, met bepaling dat ABN Amro wettelijke rente over de (na)kosten verschuldigd zal zijn indien zij niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zal hebben betaald.
3.2.
[eiser] legt – onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en in het geding gebrachte stukken – aan zijn vordering ten grondslag dat ABN Amro ten onrechte een te betalen renteverschil heeft gecreëerd tussen een directe en indirecte woonhuisfinanciering. In beide gevallen wordt de rente betaald van het privébankrekeningnummer van [eiser] . Het onderpand is een garage voor eigen gebruik, net zoals een woonhuis. De gegevens die [eiser] ter beoordeling van zijn risico moest verstrekken verschilden niet van zijn woonhuisfinanciering. ABN Amro hanteert niet de door haar genoemde criteria om tot een redelijk rentetarief te komen. In plaats van een feitelijke toetsing, vindt slechts een administratieve toetsing plaats die geen recht doet aan de door ABN Amro gestelde koppeling tussen het risico van een concrete lening en renteopslag. Er is sprake van ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van ABN Amro. Er is ook sprake van een wilsgebrek aan de zijde van [eiser] . De als gevolg van de ongerechtvaardigde verrijking door [eiser] geleden schade, moet bij schadestaat worden vastgesteld. ABN Amro dient deze schade aan hem te vergoeden. Aldus steeds [eiser] .
3.3.
ABN Amro voert verweer. Zij heeft onder meer aangevoerd dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking. De verrijking wordt gerechtvaardigd door de leningovereenkomsten. [eiser] heeft bewust ingestemd met het door ABN Amro voorgestelde rentetarief. Aangenomen mag worden dat [eiser] de rentetarieven van verschillende aanbieders met elkaar heeft vergelijken. Het kon hem ook niet zijn ontgaan welk rentetarief hij zou betalen, de leningovereenkomsten bestonden uit niet meer dan drie pagina’s. Verder heeft ABN Amro een beroep gedaan op het voltooid zijn van de verjaringstermijn, schending van zijn wettelijke klachtplicht en op rechtsverwerking.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of ABN Amro, door het aan [eiser] in rekening brengen en ontvangen van een rente(opslag)percentage dat behoort bij een lening voor bedrijfspanden in plaats van een standaard woonhuisfinanciering, zonder redelijke grond is verrijkt.
4.2.
Als niet door [eiser] betwist staat tussen partijen vast dat de garage moet worden aangemerkt als een bedrijfspand. De kredietovereenkomsten met het daarin opgenomen rentepercentage van 5,10% gedurende vijf jaar, is tot stand gekomen na een daartoe strekkend aanbod van ABN Amro. Dat aanbod is door [eiser] aanvaard. Voor zover al kan worden gezegd dat ABN Amro hierdoor is verrijkt, is deze verrijking niet ongerechtvaardigd. Zij vindt haar grondslag immers in de kredietovereenkomsten.
4.3.
[eiser] heeft ter comparitie nog gesteld dat hij een risico opslag wil die gelijk is aan die van een standaard woonhuisfinanciering. Hiervoor geldt hetzelfde als hiervoor onder 4.2 overwogen. Verder gaat [eiser] er met zijn stelling ten onrechte aan voorbij dat de door hem aangegane leningen niet een woonhuisfinanciering betreffen, maar de financiering van een bedrijfspand. Reeds om die reden kan niet worden gezegd dat de door ABN Amro in rekening gebrachte risico opslag ten onrechte niet overeenkomt met de risico opslag die hoort bij een standaard woonhuisfinanciering.
4.4.
[eiser] heeft ter comparitie tot slot nog gesteld dat bij hem sprake is geweest van een wilsgebrek. [eiser] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld die tot dat oordeel moeten leiden. [eiser] heeft daarmee niet aan zijn stelplicht voldaan.
4.5.
De vordering zal, gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft daarom geen beoordeling.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN Amro worden begroot op EUR 619,-- aan griffierecht en EUR 904,-- (2 punten x tarief EUR 452,--) aan salaris advocaat. [eiser] zal tevens worden veroordeeld in de nakosten van deze procedure, als hierna onder de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de (na)kosten zal, als onbetwist, worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op EUR 1.523,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: ERM